Schrif­te­lijke vragen over Ongekende natuur­branden Meinweg en de Peel


Indiendatum: 24 apr. 2020

Geacht College,

Door de natuurbrand bij Herkenbosch hebben omwonenden, in coronatijd, hun huizen moeten verlaten. Van natuurgebied de Deurnese Peel is ca. 75% deel in de as gelegd. Ook de schade in de Meinweg is aanzienlijk. Talloze dieren zijn levend verbrand, nesten van (typerende) broedvogels zijn in rook opgegaan. Het risico op dergelijke branden wordt groter, evenals de omvang en gevolgen, nu met de klimaatverandering periodes van droogte steeds “normaler” worden. Ook de al jaren voortgaande verdroging in en rond natuurgebieden is een factor.

Vraag 1) Hoe groot is het neerslagtekort dit jaar, in Limburg en/of landelijk, vergeleken met eerdere jaren vanaf 2010?

Vraag 2) In Vlaanderen houdt het Agentschap voor Bos en Natuur met meteostations actuele brandrisico’s bij, met verplichte operationele plannen voor brandweer en terreineigenaren, afhankelijk van de risicosituatie: gebeurt dit in Nederland ook?

Vraag 3) Stelt de brandweer, of een andere instantie, regels voor het voorkomen van natuurbranden, c.q. het beheersen van de risico’s van eenmaal ontstane branden?

Vraag 4) De brochure (!) natuurbranden van de VBNE[1] raadt terreineigenaren aan om per gebied een “natuurbrandrisicobeheersingsplan” op te stellen, waarop de brandweer een “operationele kaart” maakt. Is dit voor de gebieden Meinweg en (Deurnese- en Maria-) Peel gebeurd?

Vraag 5) Zo niet, of gedeeltelijk, welke preventieve en risicobeheersingsmaatregelen zijn er getroffen in/voor deze gebieden?

Vraag 6) Welke lessen trekt GS uit deze branden van ongekende omvang, in de zin van preventie en risicobeheersing?

Vraag 7) Ziet GS, als primair verantwoordelijke voor het natuurbeleid, een taak weggelegd om preventie en risicobeheersing van natuurbranden te initiëren en/of te coördineren? Zo nee, waarom niet?

Vraag 8) Acht GS het gewenst om aan de Nationale Parken Meinweg en de Peel, waaraan subsidie verleend wordt, eisen te stellen wat betreft brandpreventie en –beheersing?

Vraag 9) Vergroot een lage grondwaterstand het risico van branden (kans en effect)? Wat is de trend in de grondwaterstand onder natuurgebieden in de afgelopen 5 jaar?

Vraag 10) Hoe verhoudt de lage grondwaterstand zich tot de gestelde doelen in het waterbeleid?

Vraag 11) Hoe verhoudt de grondwaterstand zich tot de benodigde peilen voor een gunstige staat van instandhouding van grondwaterafhankelijke habitattypen?

Vraag 12) Acht GS het gewenst dat de verdroging van natuurgebieden verminderd wordt, en zo ja: welke beleid wordt daarin gevoerd, met welke resultaten?

Vraag 13) In het Natura2000-Beheerplan voor de Peel staat dat met het Nieuw Limburgs Peil een bepaald vernattingsresultaat bereikt wordt. Is dat een berekend resultaat? Zo ja, is er zicht op de daadwerkelijke stuwstanden en zijn de natuur-/vernattingsresultaten daadwerkelijk behaald?

Vraag 14) Hoeveel beregeningsvergunningen zijn er verstrekt, met name met invloed op grondwaterstanden in de getroffen N2000 gebieden?

Vraag 15) Is het College van GS bereid om toe te werken naar een voor de N2000 gebieden gezond winterpeil? Zo nee, waarom niet?

Vraag 16) Wat is in Limburg het aandeel van drinkwaterwinning, industrie en landbouw in legale grondwateronttrekkingen?

Vraag 17) Uit publicaties in de media en op beantwoording van eerdere vragen van de Partij voor de Dierenfractie wordt verwezen naar illegale putten.

Vraag 18) Wordt er een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de natuurbranden Limburg? Zo nee, waarom niet?

Bij voorbaat dank voor een tijdige beantwoording,

met vriendelijke groet,

Pascale Plusquin

Partij voor de Dieren

Indiendatum: 24 apr. 2020
Antwoorddatum: 19 jun. 2020


Vraag 1) Hoe groot is het neerslagtekort dit jaar, in Limburg en/of landelijk, vergeleken met eerdere jaren vanaf 2010?

Het landelijke neerslagtekort van dit jaar ten opzicht van het gemiddelde van de jaren 2010-2019 is weergegeven in onderstaande tabel onder het kopje afwijking. Hieruit is af te leiden dat de maanden januari en april veel droger zijn uitgevallen dan het gemiddelde van 2010-2019. De maand februari was substantieel natter dan het gemiddelde van 2010-2019 (bijna 3x zoveel). Maart daarentegen laat niet veel afwijking zien ten opzicht van de voorgaande jaren. De jaren 2011 t/m 2014 waren in maart veel droger. Het komt erop neer dat 2020 eruit springt in vergelijking met een natte februarimaand, maar daar staan twee maanden tegenover die droger zijn dan normaal.

Vraag 2. In Vlaanderen houdt het Agentschap voor Bos en Natuur met meteostations actuele brandrisico’s bij, met verplichte operationele plannen voor brandweer en terreineigenaren, afhankelijk van de risicosituatie: gebeurt dit in Nederland ook?

Net als in Vlaanderen worden in Nederland ook de actuele brandrisico’s bijgehouden met behulp van meetgegevens van satellieten en meetstations. Indien er sprake is van een hoog brandrisico zorgt de veiligheidsregio ervoor dat er voldoende inzet beschikbaar is bij brandgevaar. Daarnaast zijn ook de natuurbeheerders extra waakzaam tijdens droge perioden. De actuele situatie is voor eenieder in te zien via https://www.natuurbrandrisico.nl/.

Vraag 3) Stelt de brandweer, of een andere instantie, regels voor het voorkomen van natuurbranden, c.q. het beheersen van de risico’s van eenmaal ontstane branden?
Deze vraag wordt mede door de Commissaris van de Koning beantwoord.

Niet de brandweer/veiligheidsregio, maar de gemeenten zijn hier bevoegd gezag. De veiligheidsregio informeert de gemeenten en indien een brandrisico van laag naar hoog verandert zal de gemeente extra maatregelen nemen/regels stellen voor gebruikers in de natuur.

Vraag 4) De brochure (!) natuurbranden van de VBNE raadt terreineigenaren aan om per gebied een “natuurbrandrisicobeheersingsplan” op te stellen, waarop de brandweer een “operationele kaart” maakt. Is dit voor de gebieden Meinweg en (Deurnese- en Maria-) Peel gebeurd?
Deze vraag wordt mede door de Commissaris van de Koning beantwoord

Ja, het opstellen van een natuurbrandrisicobeheersingsplan is gebeurd voor de Meinweg. De opstelling van de natuurbrandrisicobeheersingsplannen valt onder het kader van het Limburgse provinciale projectgroep natuurbrandpreventie waaruit, in samenwerking met de Duitse instanties, het EU-Interreg-V project ‘Natuur- en Bosbrand Preventie’ is voortgekomen. De Provincie (CdK als rijksorgaan) heeft hiervoor vanwege het grensoverschrijdende karakter een co-financieringsbijdrage van ruim € 120.000,- beschikbaar gesteld. Voor de Deurnese- en Mariapeel wordt er een soortgelijk plan opgesteld (natuurbrandbestrijdingsplan) onder leiding van de burgemeester van Deurne in samenwerking met de veiligheidsregio Brabant Zuidoost en andere betrokkene. Dit plan is nog in de maak en het is nog niet bekend wanneer het natuurbrandbestrijdingsplan gereed is.

Vraag 5) Zo niet, of gedeeltelijk, welke preventieve en risicobeheersingsmaatregelen zijn er getroffen in/voor deze gebieden?

Voor de Deurnese en Mariapeel is een Risico Index Natuurbrand (RIN) uitgevoerd door de veiligheidsregio Brabant Zuidoost een paar jaar gelden. De RIN geeft inzicht in de risico’s op een natuurbrand en het helpt de brandweer en natuurbeheerders om zich zo goed mogelijk voor te bereiden bij het voorkomen en bestrijden van natuurbranden.

Vraag 6) Welke lessen trekt GS uit deze branden van ongekende omvang, in de zin van preventie en risicobeheersing?
Deze vraag wordt mede door de Commissaris van de Koning beantwoord

Mede dankzij het Intereg-V project ‘Natuur- en Bosbrand Preventie” was de Veiligheidsregio in de Meinweg voorbereid op mogelijke natuurbranden. Dit project heeft ervoor gezorgd dat er een goede samenwerking is tussen Duitsland en Nederland. Momenteel wordt het Intereg-V project ‘Natuur- en Bosbrand Preventie’ afgerond en zal binnenkort een evaluatie plaatsvinden. Daarnaast zal de Veiligheidsregio zoals gebruikelijk na iedere ramp of crisis- een evaluatie uitvoeren naar de bestrijding van de brand en de samenwerking van de verschillende partijen. Bij deze evaluatie zal de impact van de preventieve maatregelen die in de afgelopen jaren in deze natuurgebieden zijn gerealiseerd in het kader van het provinciaal project ‘aanpak natuurbranden’ en ook in het kader van het Intereg-V project Natuur- en Bosbrandpreventie worden meegenomen. Mede naar aanleiding van deze evaluatieresultaten, conclusies en aanbevelingen zullen mogelijke vervolgstappen worden bepaald. Aanvullend hierop zullen wij de Onderzoeksraad voor Veiligheid vragen een onderzoek te doen naar de brand- en crisisbestrijding.

Vraag 7) Ziet GS, als primair verantwoordelijke voor het natuurbeleid, een taak weggelegd om preventie en risicobeheersing van natuurbranden te initiëren en/of te coördineren? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag wordt mede door de Commissaris van de Koning beantwoord

Nee, GS zijn niet verantwoordelijk voor het coördineren en het initiëren van preventie en risicobeheersing van natuurbranden. Deze verantwoordelijkheid ligt primair bij de Veiligheidsregio’s. Zij zijn bevoegd gezag voor de voorbereiding op en bestrijding van rampen en crises en de nazorg ervan.
Om het belang van een goede natuurbrand risico preventie te onderstrepen hebben GS in co- financierende zin de gevraagde en voor het welslagen van totale project de noodzakelijk financiële bijdrage geleverd voor het provinciaal project ‘Natuur- en Bosbrand Preventie’. In het kader van de Wet Natuurbescherming hebben GS hooguit een ondersteunende, subsidiërende rol in deze.

De Commissaris van de Koning is vanuit zijn rijkstaken bestuurlijk toezichthouder van de Veiligheidsregio en heeft een ondersteunende, subsidiërende rol gehad bij het INTERREG-project ‘Natuur- en Bosbrandpreventie’ vanwege de landsgrensoverschrijdende / internationale component,
Om een vervolg aan het succesvolle INTERREG-project te kunnen geven zijn opnieuw provinciale middelen nodig. Hiermee kan ook de (EU) regionale projectgroep natuurbrandpreventie de haar toegedachte taak blijven vervullen.

Vraag 8) Acht GS het gewenst om aan de Nationale Parken Meinweg en de Peel, waaraan subsidie verleend wordt, eisen te stellen wat betreft brandpreventie en –beheersing?
Deze vraag wordt mede door de Commissaris van de Koning beantwoord

Nee er worden geen eisen gesteld. Wel wordt advies meegenomen in reguliere beheerplannen en meegenomen in de uitvoering van het terreinbeheer. Door de aandacht en urgentie die dit in de opgestelde natuurbrandpreventie en bestrijdingsplannen heeft gekregen heeft het voldoende aandacht om daadwerkelijk in de praktijk te worden toegepast. Dit gebeurt in nauwe samenhang met de biodiversiteitsdoelstellingen en de bedrijfsvoering aspecten van het beheersobject. Het is dus niet noodzakelijk om eisen te stellen. De verantwoordelijkheid voor brandpreventie en –beheersing ligt bij de veiligheidsregio’s.

Vraag 9) Vergroot een lage grondwaterstand het risico van branden (kans en effect)? Wat is de trend in de grondwaterstand onder natuurgebieden in de afgelopen 5 jaar?

Er kan gesteld worden dat de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) over alle meetpunten van het OGOR-meetnet (in de natuurgebieden) gemiddeld genomen een dalende trend laten zien sinds 2016 . Toch kan niet met zekerheid gesteld worden dat een lage grondwaterstand het brandrisico vergroot. Bij natuurbranden is met name het soort vegetatie, dan wel de dorheid van de vegetatie (droge Pijpenstrootje en Adelaarsvaren bijvoorbeeld), een bepalende factor en niet zo zeer de grondwaterstand.

Veenbodems horen echter wel nat te zijn en lage waterstanden kunnen de kans op brand vergroten. Een evaluatie over het effect van de brand op het ecosysteem wordt nog uitgevoerd.

Vraag 10) Hoe verhoudt de lage grondwaterstand zich tot de gestelde doelen in het waterbeleid?

Door de grote hoeveelheid neerslag in februari en begin maart 2020 en maatregelen van het waterschap waren de grondwaterstanden vrijwel overal hersteld van de droogte. Deze hogere grondwaterstanden hebben ervoor gezorgd dat ook nu nog ondanks de afgelopen droge periode de grondwaterstanden hoger zijn dan in april 2019. In hoofdstuk 5 van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 is het beleid ten aanzien van behoud en herstel van de natte natuur (22 (grond)waterafhankelijke Natura 2000- gebieden en 26 overige verdrogingsgevoelige natuurgebieden) geformuleerd. Teneinde de gewenste natuurkwaliteit in deze gebieden te realiseren zijn voor elk van deze gebieden grond- en oppervlaktewaterpeilen (het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime) en bijbehorende herstelmaatregelen bepaald. Daarbij waren de ecologische streefbeelden in de Natuurbeheerplannen en de instandhoudingsdoelen voor de Natura 2000-gebieden richtinggevend. Deze peilen en maatregelen zijn het vertrekpunt voor de door waterschap en terreinbeheerders uit te voeren hydrologische maatregelen. Lagere peilen dan het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime belemmeren het bereiken van provinciale beleidsdoelen voor behoud en herstel van de natte natuur en zijn daarom ongewenst.

Vraag 11) Hoe verhoudt de grondwaterstand zich tot de benodigde peilen voor een gunstige staat van instandhouding van grondwaterafhankelijke habitattypen?

Uit de provinciale metingen blijkt dat voor de grondwaterafhankelijke habitattypen in de Natura 2000- gebieden tot en met 2016 de grondwaterstanden op 56% van de locaties voldoen aan de vereisten voor een gunstige staat van instandhouding. In de uitzonderlijk droge jaren 2017 en 2018 werd hier voor respectievelijk 53 en 40% aan voldaan. In en om een aantal N2000-gebieden worden of zijn peilen verhoogd (waaronder ook de Deurnese Peel) of lopen onderzoekstrajecten om te bepalen op welke wijze de grondwaterstanden verbeterd kunnen worden.

Vraag 12) Acht GS het gewenst dat de verdroging van natuurgebieden verminderd wordt, en zo ja: welke beleid wordt daarin gevoerd, met welke resultaten?

Ja, in het waterbeleid en in Natura2000-plannen zijn hiertoe maatregelen opgenomen. Hierbij is met prioriteit in 48 natuurgebieden (natte natuurparels), waarvan 22 gebieden deel uitmaken van Natura 2000-gebieden, de verdroging aangepakt. Er zijn dan ook de afgelopen decennia veel maatregelen uitgevoerd, en vanaf 2010 als onderdeel van het programma Nieuw Limburgs Peil (NLP). De 48 natte natuurparels omvatten ca. 60% van de grondwaterafhankelijke natuur in Limburg. De focus van de verdrogingsbestrijding ligt bij de Natura 2000-gebieden.

In de Natura 2000-plannen vormen de maatregelen om de verdroging op te heffen een belangrijk onderdeel, mede om de Natura 2000-gebieden robuuster en weerbaarder te maken tegen de invloed van stikstofdepositie. Voor de verdrogingsbestrijding in overige natte natuurparels is in het huidige waterbeleid synergie gezocht met andere beleidsopgaven zoals in het kader van DHZ, hoogwaterbescherming (Ooijen-Wanssum) en integrale gebiedsprojecten als Maasgaard. De provinciale verdrogingsaanpak heeft er in geresulteerd dat de grondwaterpeilen tot en met 2016 in ca. 65% van de natte natuurparels op orde zijn.

In het kader van het (voormalige) PAS zijn ook hydrologische maatregelen uitgevoerd. Ook vanuit het Limburgse Aanvalsplan Stikstof wordt natuurherstel nagestreefd en ook daarbij zullen hydrologische maatregelen worden uitgewerkt en worden uitgevoerd. Daarbij wordt bezien of de door het Rijk in het vooruitzicht gestelde middelen ter realisatie van de vogel- en habitatrichtlijndoelen (kamerbrief “Voortgang stisktofproblematiek: structurele maatregelen”) mede ingezet kunnen worden voor verbetering van de hydrologische situatie van de Natura 2000 natte natuurparels.

Vraag 13) In het Natura2000-Beheerplan voor de Peel staat dat met het Nieuw Limburgs Peil een bepaald vernattingsresultaat bereikt wordt. Is dat een berekend resultaat? Zo ja, is er zicht op de daadwerkelijke stuwstanden en zijn de natuur- / vernattingsresultaten daadwerkelijk behaald?

Ja, dat betreft voorspellingen op grond van eerdere modelleringen. Daar waar maatregelen zijn uitgevoerd, en in de Pelen is dat in de periode 2015-2018 veel gebeurd, zijn ondanks de droogte in de voorbije jaren hogere grondwaterstanden aangetroffen dan voordien. Maar er is nog geen complete evaluatie beschikbaar. Er wordt thans gewerkt aan vernieuwing van de modellering met het oog op de door de Rechtbank afgewezen vrijstellingsregeling voor agrarische grondwateronttrekkingen en met een blik vooruit naar de volgende beheerplanperiode.

Vraag 14) Hoeveel beregeningsvergunningen zijn er verstrekt, met name met invloed op grondwaterstanden in de getroffen N2000 gebieden?

In het provinciaal grondwaterregister zijn onttrekkingen voor beregening (meer dan 4500 stuks) opgenomen. Deze onttrekkingen zijn niet allemaal vergunningsplichtig maar moeten normaliter worden gemeld bij het waterschap en moeten voldoen aan algemene regels, gesteld in de Waterschapskeur. Het waterschap geeft daarmee uitvoering aan de instructiebepaling in art. 5.8.2, derde lid, van de Omgevingsverordening Limburg inhoudende dat het aantal putten en de totale pompcapaciteit niet mag toenemen en dat bij vervanging van putten binnen een bufferzone de nieuwe put verder van het natuurgebied moet komen te liggen. Uitzondering op bovenstaande zijn onttrekkingen die effecten kunnen hebben op de natuurwaarden in de Natura 2000 gebieden. Deze zijn vergunningsplichtig op grond van de Wet Natuurbescherming.

Naast het verlenen van een vergunning, kan legalisering van onttrekkingen, telkens voor een periode van zes jaar en onder voorwaarden, ook plaatsvinden via de Natura 2000 beheerplannen. Daartoe lopen in diverse gebieden op dit moment onderzoeken en vindt er overleg plaats met gebiedspartijen.

Gesteld kan worden dat onttrekkingen invloed hebben op grondwaterstanden in N2000 gebieden als ze zijn gelegen in de (aangewezen) bufferzones rond de aangewezen verdrogingsgevoelige natuurgebieden (de zgn. natte natuurparels). Verdrogingsgevoelige N2000 gebieden zijn aangewezen als natte natuurparels maar niet alle natte natuurparels hebben N2000 status.

De aantallen geregistreerde onttrekkingsputten in de bufferzones rond de verdrogingsgevoelige getroffen N2000 gebieden zijn in onderstaande tabel vermeld.

Bufferzone verdrogingsgevoelig natuurgebied
Heidsche Peel
Mariapeel + Groote Molenbeek Kwakvors / Scherliet

Vraag 15) Is het College van GS bereid om toe te werken naar een voor de N2000 gebieden gezond winterpeil? Zo nee, waarom niet?

Ja, dat is het uitgangspunt van het provinciaal waterbeleid en de grondwaterafhankelijke Natura2000- gebieden. Het betreft een wettelijk taak in het kader van de wet Natuurbescherming en EU-richtlijnen (habitatrichtlijn en kaderrichtlijn water) dat de Natura 2000-gebieden in een gunstige staat van instandhouding worden gebracht en gehouden. Hiervoor is het nodig dat wij toe werken naar de bijbehorende hydrologische condities zoals de waterpeilen.

Na afronding van de uitvoering van het beleid zullen de hydrologische condities zijn bereikt die nodig zijn voor behoud en herstel van de natte natuur en het realiseren van de instandhoudingsdoelen voor de Natura 2000-gebieden. Daarnaast worden al maatregelen getroffen waarmee in de winter zo veel mogelijk water vast kan worden gehouden om te zorgen voor een gezond winterpeil in de N2000 gebieden.

Vraag 16) Wat is in Limburg het aandeel van drinkwaterwinning, industrie en landbouw in legale grondwateronttrekkingen?

Tabel: gegevens afkomstig van de jaaropgave van de vergunninghouders

* 2017 (mln/m3) 2018 (mln/m3) 2019 (mln/m3) Opmerkingen

Drinkwater

74,5

78,1

75,5

Hoeveelheid is inclusief winning van oppervlaktewater in Heel van respectievelijk 17,4 – 18,6 – 18,7 milj m3/jaar

Industrie**

8,0

8,4

Onbekend

Netto onttrekkingen, Warmte Koude Opslag is niet meegeteld. Opgegeven hoeveelheden bij waterschap en provincie gesommeerd.

Landbouw

21,3

47,4

Nog onvoldoende gegevens beschikbaar

Beregening open teelt, volgens opgave van agrariërs in het register van waterschap Limburg

Glastuinbouw

1,7

3,0

Nog onvoldoende gegevens beschikbaar

Volgens opgave zoals opgenomen in het register van waterschap Limburg

*: opgemerkt wordt dat de effecten van een onttrekking op grondwaterafhankelijke functies zoals natuur en landbouw niet alleen afhankelijk zijn van de onttrokken hoeveelheid grondwater. Ook de locatie is bepalend. Dit geldt zowel voor de horizontale afstand tussen onttrekking en functie als ook voor de diepte van waaruit wordt onttrokken en de doorlatendheid van de geologische afzettingen

** Industrie: Chemelot valt hier niet onder, want zij hebben geen vergunning voor het onttrekken van grondwater. Onttrekking voor gebruik als koelwater vindt plaats via het oppervlaktewater uit het Julianakanaal. Voor deze onttrekking is Rijkswaterstaat bevoegd gezag.

Vraag 17) Uit publicaties in de media en op beantwoording van eerdere vragen van de Partij voor de Dierenfractie wordt verwezen naar illegale putten. Hoeveel fte is er beschikbaar voor controle op het slaan van illegale putten? Hoeveel fte is daarvoor in de provincie beschikbaar? Acht GS deze capaciteit voldoende, en zo ja: op welke gronden?

In het door ons college vastgestelde VTH Uitvoeringsprogramma 2020 is niet specifiek voorzien in het uitoefenen van planmatig toezicht op het slaan van illegale putten. Wel is voorzien in het uitoefenen van planmatig toezicht op onder meer de Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Limburg 2014 en daarbij vormt het controleren op illegale putten nadrukkelijk een aandachtspunt. Daarnaast worden ad hoc controles uitgevoerd naar aanleiding van klachten, meldingen en handhavingsverzoeken. In hoeverre de beschikbare capaciteit voor het uitoefenen van planmatig toezicht en het uitvoeren van ad hoc controles wordt ingezet ten aanzien van illegale putten wordt niet afzonderlijk geregistreerd, hierdoor kunnen wij daarover geen concrete mededelingen doen. Dat laatste laat onverlet dat de beschikbare toezichtcapaciteit naar ons oordeel voldoende is voor het uitoefenen van risicogericht toezicht op de wet- en regelgeving waarvoor ons college bevoegd gezag is. Voor wat betreft toezicht en handhaving, specifiek gericht op beregeningsputten is het Waterschap verantwoordelijk.

De beschikbare toezichtcapaciteit is vermeld in het VTH Uitvoeringsprogramma 2020. Hierin wordt beschreven wat de prioritering in de inzet van de capaciteit is en hoe toezicht in Limburg vormgegeven wordt door de provinciale toezichthouders. Toezicht op grondwater maakt onderdeel uit van het VTH Uitvoeringsprogramma 2020, hierdoor kan gesteld worden dat de daarin beschreven inzet als voldoende geacht wordt.

Vraag 18) Wordt er een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de natuurbranden Limburg? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag wordt mede door de Commissaris van de Koning beantwoord

Voor de Deurnese Peel komt er een evaluerend onderzoek naar de brand- en crisisbestrijding, waarbij aandacht zal zijn voor oorzaak van de brand en preventie van nieuwe branden. Dit onderzoek in opdracht van de Gemeente Deurne en de Provincie Noord-Brabant wordt verricht o.l.v. Veiligheidsregio Brabant- Zuidoost.

Voor de Meinweg loopt er een onderzoek naar de oorzaken van de brand, naar de snelle uitbreiding en andere zaken die ‘brand-technisch’ van aard zijn. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Voorts komt er een onderzoek naar de algehele brandbestrijding en crisisbeheersing. Dit onderzoek gaat plaatsvinden door een onafhankelijk instituut in opdracht van de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Verwacht wordt dat met dit onderzoek een half jaar tijd gemoeid is.

Ook komt er een evaluatie van het gezamenlijke “Risicobeheersplan voor het Nationaal Park De Meinweg”. Deze evaluatie zal plaatsvinden onder leiding van het Grenspark Maas-Swalm-Nette, als onderdeel van het vigerende Interreg-V project ‘Natuur- en Bosbrand Preventie’, en zal er op gericht zijn verdere aanbevelingen te formuleren voor preventie en beheersing van natuurbranden in de Meinweg. Uit bovengenoemde evaluaties moet blijken of er nog extra maatregelen noodzakelijk zijn om de kans op een brand van een dergelijke omvang in de toekomst te verkleinen en welke partij(en) verantwoordelijk is/zijn om deze extra maatregelen te nemen. Aanvullend hierop zullen wij de Onderzoeksraad voor Veiligheid vragen een onderzoek te doen naar de brand- en crisisbestrijding.

Gedeputeerde Staten van Limburg

voorzitter

secretaris