Schriftelijke vragen Loomans over Energiebesparing voor mensen met een laag inkomen
Indiendatum: 30 apr. 2020
Geacht College,
Er zijn op dit moment in Nederland 650.000 huishoudens die leven in “energiearmoede”. Er is sprake van energiearmoede als een gezin minstens 10% van het besteedbaar inkomen uitgeeft aan de energierekening. Dat is vooral bij huishoudens met een relatief laag inkomen vaak het geval. Uit onderzoek van Ecorys1 blijkt dat het aantal energiearme huishoudens zal toenemen tot 1,5 miljoen in 2030. Ecorys rekende uit dat Nederlandse huishoudens over tien jaar gemiddeld 248 euro extra per jaar kwijt zijn aan hun energie- en investeringslasten.
Volgens de Woonbond2 heeft een grote groep huurders in de sociale sector moeite om maandelijks rond te komen. Hun lasten stijgen al door hogere energieprijzen en het verhogen van de gasbelasting door de overheid. Maar ook wanneer corporaties woningen verduurzamen, kunnen huurders daarmee voor extra kosten komen te staan. Renovaties gaan immers meestal gepaard met een huurverhoging. Een hogere huur in ruil voor een lagere energierekening kan in de praktijk negatief uitpakken.
Dit heeft bij onze partijen tot de volgende vragen geleid:
Vraag 1) Bent u op de hoogte van het fenomeen “energiearmoede”?
Vraag 2) Kunt u voor ons inzichtelijk maken hoeveel Limburgse huishoudens momenteel in energiearmoede leven en kunt u een inschatting maken hoeveel energiearme huishoudens
er in 2030 in Limburg zullen zijn?
Vraag 3) Kunt u inzichtelijk maken hoeveel energiearme huishoudens wonen in een sociale
huurwoning?
Vraag 4) Wat doet de Provincie Limburg, al dan niet in samenwerking met gemeenten en
maatschappelijke partners, om energiearmoede tegen te gaan?
Vraag 5) Bent u het met ons eens dat het voor het draagvlak van de energietransitie niet goed is dat huurders van een sociale huurwoning er (financieel) op achteruit gaan als een woning wordt verduurzaamd?
Als het gaat om verduurzaming dan staan woningcorporaties in Limburg voor een grote opgave. Naast het toevoegen en onderhouden van woningen, komt daar ook nog het verduurzamen van de woningen bij. Dat vraagt een forse investering in de komende jaren. Eén manier om de voortgang van de verduurzaming van het corporatiebezit te meten is de Energie Index3, waarbij het investeringsvermogen van de corporaties leidend is.
De gemiddelde Energie Index in de Aedes Benchmark 2019 voor Nederland is 1,57. Van alle
provincies heeft Flevoland de laagste Energie Index (1,28) en Limburg (1,65) heeft na Zuid-Holland
(1,66) de hoogste. De Energie Index meet de energieprestatie van de woning. Een lagere Energie
Index betekent een duurzame woningen en lagere woonlasten. Limburgse huishoudens verbruiken
dus meer energie en hebben hogere energielasten dan huishoudens in andere provincies.
Vraag 6) De Energie Index voor Limburg van 1,65 is een gemiddelde score. Hoe komt het dat Limburg
relatief slecht scoort? Kunt u aangeven welke gebieden in Limburg een Energie Index hebben
die boven het Limburgse gemiddelde van 1,65 scoren?
Vraag 7) Welke stappen hebben Limburgse woningcorporaties in de afgelopen jaren al gezet om de
woningvoorraad te verduurzamen en welke stappen gaan zij in de komende jaren nog
zetten?
Vraag 8) Op welke wijze kan en heeft de provincie Limburgse woningcorporaties geholpen bij het
verduurzamen van de woningvoorraad?
Vraag 9) Op welke manier kan de provincie bijdragen aan het vergroten van het draagvlak voor de verduurzaming van huurwoningen?
Een belangrijk instrument om de investering te meten zijn de Interest Coverage Rating (ICR) en de
Kasstromen van woningcorporaties. Huuropbrengsten vormen de belangrijkste bron van inkomsten
voor woningcorporaties. De demografische ontwikkeling van de Limburgse bevolking zorgt ervoor
dat er op termijn in gebieden een overschot is aan woningen, voor corporaties betekent dit een
vermindering van de huuropbrengst en daarmee een terugloop in de investeringscapaciteit van de
corporaties.
Vraag 10) Kunt u ons een overzicht geven van de ontwikkeling van de investeringscapaciteit van de
Limburgse woningcorporaties, uitgaande van de kasstromen en de ICR?
Vraag 11) Hoeveel kost het verduurzamen van een gemiddelde corporatie woning (bestaande bouw en
nieuwbouw)?
Vraag 12) Wat betekent de verduurzaming van bestaande woningen(renovatie) en de verduurzaming van nieuwbouwwoningen voor de onrendabele top van de investeringen, en wat is de oorzaak van eventuele verschillen?
Vraag 13) Op welke wijze rekenen woningcorporaties verduurzamingsmaatregelen door aan de
huurder?
Vraag 14) Ervaren woningcorporaties voor het betaalbaar houden van duurzaamheidsinvesteringen
belemmering vanuit de rijksoverheid, denk aan de Wet Passend Toewijzen of de
verhuurdersheffing? Zo ja, welke belemmeringen?
Vraag 15) Bent u het met ons eens dat het geld van de verhuurdersheffing gebruikt moet worden voor
de volkshuisvestelijke opgave zoals verduurzaming? Zo ja, op welke wijze heeft de provincie
zich ingespannen om dit te bewerkstelligen.
Vraag 16) Welk aandeel heeft het verduurzamen van de woningvoorraad van de Limburgse woningcorporaties in de totale Limburgse opgave in de energietransitie?
Vraag 17) Hoe wordt de verduurzaming van corporaties meegenomen in de vervolg stappen van de RES en de uitwerking van de PES?
Wij zien uit naar beantwoording in de daarvoor gestelde termijn.
Met vriendelijke groet,
Peter Loomans
Partij voor de Dieren Limburg
Indiendatum:
30 apr. 2020
Antwoorddatum: 29 mei 2020
Vraag 1) Bent u op de hoogte van het fenomeen “energiearmoede”?
Ja. Energiearmoede is de situatie waarin een huishouden moeite heeft om de maandelijkse energiefacturen te betalen, omdat een relatief groot deel van het beschikbaar inkomen (na aftrek van de woonkosten) opgemaakt wordt aan olie/gas- en elektriciteitskosten.
Vraag 2) Kunt u voor ons inzichtelijk maken hoeveel Limburgse huishoudens momenteel in energiearmoede leven
en kunt u een inschatting maken hoeveel energiearme huishoudens er in 2030 in Limburg zullen zijn?
Wij beschikken niet over specifieke Limburgse gegevens hierover.
Limburgse situatie
De instrumenten die de Provincie inzet zouden niet moeten leiden tot een groei van energiearmoede. Uit
de verstrekte “Duurzaam Thuis” leningen zien we een ontwikkeling dat ook huishoudens met lagere
inkomens steeds vaker hiervan gebruik maken. Door deze leningen zal de energierekening lager worden,
hetgeen helpt om energiearmoede te mitigeren. Overigens hebben wij er bij het kabinet direct en via het
IPO indirect op aangedrongen dat de uitwerking van het Klimaatakkoord wel haalbaar en betaalbaar moet
zijn voor o.a. huishoudens.
Nationale studie
De studie ‘Meten met twee maten naar de betaalbaarheid van de energierekening van huishoudens’ van
het Planbureau voor de Leefomgeving uit 2018 geeft wel informatie op nationale schaal. Hierin is
aangegeven dat een analyse met zowel de energiequote als het betaalrisico verschillende vormen van
financiële kwetsbaarheid aan het licht brengt voor de betaalbaarheid van wonen en energie. Op basis van
cijfers van het Woononderzoek Nederland 2015 zijn er 269.000 huishoudens met een betaalrisico én een
hoge energiequote (4% van de huishoudens). Daarnaast hebben 259.000 huishoudens in Nederland een
betaalrisico zonder hoge energiequote; zij hebben vooral te maken met relatief hoge woonlasten (bij lage
inkomens). Daarnaast hebben 385.000 huishoudens in Nederland alleen een hoge energiequote (zonder
betaalrisico). Deze groep omvat vooral huishoudens die al lang in een oudere woning leven en daardoor
vaak een lage huur betalen of hun hypotheek al hebben afbetaald. Een hoge energiequote maakt
huishoudens gevoelig voor een verhoging van de energieprijs doordat de energielasten al een groot
aandeel van de bestedingen vormen. Overigens is er een “energie armoede toolkit”, zie
http://energiearmoede.nl/. Volgens deze toolkit heeft 10% van de huishoudens in Nederland een te hoge
energierekening ten opzichte van hun inkomen en hebben moeite met het betalen van de
energierekening. Het Nibud heeft een energiebespaartest ontwikkeld voor consumenten. Zie
https://www.nibud.nl/consumenten/bespaartest-energie-besparen/.
Vraag 3) Kunt u inzichtelijk maken hoeveel energiearme huishoudens wonen in een sociale huurwoning?
De hiervoor genoemde PBL-studie geeft daarover op landelijk niveau informatie. Zie figuur op de volgende pagina. Hieruit blijkt dat ca. 45% van de huurders een hoge energiequote heeft, maar niet per se een betaalrisico. Tevens laat deze figuur zien dat 80% van de groep die hoge energie quote en betaalrisico heeft, een huurder is en 20% eigenaar.
Vraag 4) Wat doet de Provincie Limburg, al dan niet in samenwerking met gemeenten en maatschappelijke
partners, om energiearmoede tegen te gaan?
In samenspraak met gemeenten, woningbouwcorporaties en andere partners hebben wij en het vorige College van Gedeputeerde Staten bij het Kabinet de betaalbaarheid van de energietransitie structureel onder de aandacht gebracht. Ook in de RES-regio’s is nadrukkelijk de ambitie afgesproken dat energiecoöperaties uit Limburg zelf ruimte krijgen om projecten te ontwikkelen zodat Limburgse samenleving (burgers en bedrijven) ook direct profiteert van de energietransitie.
Wij hebben zelf geen zeggenschap over de woonlasten, zoals de huurprijzen, de energieprijzen en de gemeentelijke belastingen. Wij zijn in goede samenwerking met woningcorporaties inzake verduurzaming van hun woningbezit, zodat de energielasten van de huurders afnemen. Wij zullen hiertoe ook de samenwerking met de gemeenten blijven zoeken, al dan niet in RES-verband. Overigens zijn er in diverse Limburgse gemeenten, zoals in Parkstad, specifieke projecten van de grond gekomen om ook huurders te laten profiteren van de energietransitie.
Vraag 5) Bent u het met ons eens dat het voor het draagvlak van de energietransitie niet goed is dat huurders van
een sociale huurwoning er (financieel) op achteruit gaan als een woning wordt verduurzaamd?
In het Collegeprogramma hebben wij de zorgen over de betaalbaarheid van de energietransitie opgenomen. Ook huurders van een sociale huurwoning zouden er idealiter financieel op vooruit gaan. In de Provinciale Energie Strategie deel 2 zal hier aandacht aan besteed worden.
De middelen die vanuit de Provincie in de energietransitie worden gestoken zijn enorm gegroeid. De wijze waarop de investeringen in Limburg ten goede komen aan de Limburgse samenleving heeft het College in “Transitie Financierbaar” ook benadrukt.
Ten aanzien van duurzaamheid vindt een individuele huurder (net zoals veel particulieren) het van belang om daarbij direct financieel voordeel te merken. Dit is, gelet op de financiële situatie van veel huurders, zeer begrijpelijk. Het hangt af van het type maatregelen in hoeverre een huurder erop financieel vooruit of achteruit gaat. Hierbij willen wij nadrukkelijk onderscheid maken in de relatief eenvoudige maatregelen van gebouwisolatie gecombineerd met duurzame opwek d.m.v. zonnepanelen. De investeringen hiervoor zijn beperkt en de terugverdientijden kort. Door deze maatregelen wordt de maandelijkse energierekening van de huurder verlaagd. De woningcorporatie kan de benodigde investeringskosten terugverdienen door een beperkte verhoging (bijv. 50% van de verlaging van de energierekening) van de huur of servicekosten. Zodoende blijft er een maandelijks financieel voordeel over voor de huurder.
Indien (aanvullend) maatregelen getroffen moeten worden om de huurwoning van het aardgas af te halen (bijv. aansluiten op een warmtenet of installeren van all-electric warmtepompen), dan ontstaan veel hogere investeringskosten met langere terugverdientijden. Deze maatregelen leiden ook niet direct tot een lager energiegebruik en dus ook niet tot lagere kosten. Daarom vinden wij het belangrijk om in de verduurzamingsboodschap een onderscheid te maken tussen energiebesparing en kleinschalige energieopwekking en ‘van het aardgas afgaan’. Ook voor woningcorporaties is het belangrijk dit onderscheid te maken, want zij hebben van minimaal 70% van de huurders instemming nodig om een renovatieproject te kunnen doorvoeren. Bij onvoldoende draagvlak vanwege mogelijke financiële consequenties voor de huurder wordt 70% instemming niet altijd verkregen.
Vraag 6) De Energie Index voor Limburg van 1,65 is een gemiddelde score. Hoe komt het dat Limburg relatief
slecht scoort? Kunt u aangeven welke gebieden in Limburg een Energie Index hebben die boven het
Limburgse gemiddelde van 1,65 scoren?
De woningvoorraad in Limburg is anders opgebouwd dan elders in het land. In Limburg is er sprake van
gemiddeld een ouder woningenbestand, grotere woningen (circa 15% meer vierkante meters) en Limburg
heeft relatief veel eengezinswoningen en weinig appartementen.
Daarnaast dateren veel woningen in Limburg uit de groeiperiode van de mijnbouw. Portieketagewoningen
zonder lift, kleine eengezinswoningen en hoogbouwflats uit deze periode hebben een slechte
energieprestatie. De grootste concentraties van woningen uit die tijd zijn dan ook te vinden in de
voormalige mijnbouwgebieden.
We beschikken niet over de exacte Limburgse cijfers. Wij zullen wel actief inzetten op het verkrijgen van cijfers op dit gebied.
Vraag 7) Welke stappen hebben Limburgse woningcorporaties in de afgelopen jaren al gezet om de
woningvoorraad te verduurzamen en welke stappen gaan zij in de komende jaren nog zetten?
Veel woningcorporaties zijn reeds langer bezig met verduurzaming van hun woningbezit, vaak in combinatie met groot onderhoud en renovatie. In de periode 2014-2018 hebben 10 woningcorporaties samengewerkt in het project Zonnig Limburg waarbij in totaal 3.600 huurwoningen zijn voorzien van zonnepanelen. Wij hebben hiertoe een subsidie voor het procesmanagement verleend.
Medio 2018 hebben de acht grootste woningcorporaties van Limburg (goed voor ruim 70% van het totale sociale woningenbestand) samen met ons de bereidheid uitgesproken om voor een periode van vier jaar tot een gezamenlijke versnelling in de aanpak van de verduurzaming van de gebouwde omgeving te komen. Dit heeft geleid tot het gezamenlijk programma ‘Kraamkamers voor Versnelling van de Verduurzaming van de Gebouwde Omgeving’. De ambitie is om de CO2 uitstoot van de woningvoorraad te verminderen door een versnellingsimpuls te geven aan de verduurzaming. Hier wordt vorm aan gegeven door middel van bundeling van kennis en expertise, ontwikkeling van (nieuwe) technologieën, inspelen op kansen tot opschaling en onderzoeken van oplossingen voor knelpunten die de voortgang van de verduurzaming in de weg staan. Daarnaast worden businesscases doorontwikkeld op basis van knelpunten en kansen op versnelling. We ondersteunen de woningcorporaties met projecten op dit gebied. Zo hebben wij onder meer een subsidie verleend voor de meerkosten van de aansluiting van Mijnwater in de Oude Egge in Brunssum.
Vraag 8) Op welke wijze kan en heeft de Provincie Limburgse woningcorporaties geholpen bij het verduurzamen
van de woningvoorraad?
Zie antwoord vraag 7. Daarnaast ondersteunen wij sinds 2012 het Platform Ketensamenwerking Zuid
waarin partijen uit de bouwkolom samenwerken om ambities op het gebied van duurzaam bouwen te
realiseren op basis van verbinden, leren en toepassen.
Ook hebben wij een oproep gedaan naar het Rijk om de verhuurderheffing af te schaffen.
Vraag 9) Op welke manier kan de Provincie bijdragen aan het vergroten van het draagvlak voor de verduurzaming
van huurwoningen?
Wij overleggen momenteel in het kader van de RES’en hoe wij samen met de gemeenten de communicatie over energiebesparing en verduurzaming richting burgers verder vorm kunnen geven. Hierbij is het geven van inzicht in technische mogelijkheden, kosten en voordelen (korte terugverdientijden, maar ook meer comfort bijv.) erg belangrijk. Mogelijk dat ook lokale energiecoaches hierbij een rol kunnen spelen. Wat betreft huurwoningen zijn natuurlijk vooral de woningcorporaties richting hun huurders aan zet in het geven van goede en eerlijke informatie.
Vraag 10) Kunt u ons een overzicht geven van de ontwikkeling van de investeringscapaciteit van de Limburgse
woningcorporaties, uitgaande van de kasstromen en de ICR?
Nee, wij beschikken niet over de capaciteit en de expertise om dit inzicht te verschaffen. Zeker waar het gaat over de ontwikkeling van de investeringscapaciteit zijn er veel variabelen die deze in de toekomst kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van de bouwkosten, de renteontwikkeling, het te voeren huurbeleid door de corporaties zelf, maar ook de effecten van Rijksbeleid.
Vraag 11) Hoeveel kost het verduurzamen van een gemiddelde corporatie woning (bestaande bouw en
nieuwbouw)?
Uit een onderzoek van Atriensis uit 2019 ‘kansen voor versnelling 2020-2025’, dat in opdracht van de C8 (de acht grootste woningcorporaties van Limburg) is uitgevoerd, blijkt dat voor bestaande bouw de gemiddelde investering per Limburgse corporatiewoning € 27.000,00 bedraagt. Dit gaat uit van alle woningen die niet zijn bestemd voor sloop. Voornoemde bedrag is zeer indicatief, inclusief btw, exclusief eventuele subsidies en dekking door bijdragen van bewoners.
Voor nieuwbouw (bron: Monitor nieuwbouw sociale huurwoningen 2019) zijn landelijk de gemiddelde stichtingskosten voor sociale huurwoningen € 182.000,-. Het aandeel bouwkosten is 75% van de stichtingskosten. De korting op de verhuurderheffing en andere subsidies vallen buiten de stichtingskosten. Naar verwachting stijgen de stichtingskosten op langere termijn richting de €200.000,- per woning. Dit is vergelijkbaar met het niveau van voor de crisis. Echter, de gemiddelde woningen zijn kleiner en de energieprestatie is nu beter. Aangezien we in Limburg veelal te maken hebben met kleinschalige projecten en inbreidingslocaties die daardoor organisatorisch lastiger zijn, zijn vorenstaande kosten vaak nog hoger.
Het kosteneffect van gasloos bouwen, sinds 1 juli 2018 verplicht, is gecalculeerd op 4,5% voor eengezinswoningen, 7,0% voor portiekwoningen en 8,5% voor galerijwoningen.
Vraag 12) Wat betekent de verduurzaming van bestaande woningen(renovatie) en de verduurzaming van
nieuwbouwwoningen voor de onrendabele top van de investeringen, en wat is de oorzaak van eventuele
verschillen?
De onrendabele top hangt sterk samen met de extra investeringen die gemoeid zijn met de te nemen labelstappen en de besparingen in exploitatie die energiemaatregelen opleveren. Bekend is dat met name de stappen die gezet worden hoger dan label B een extra investering vragen, die maar beperkt opweegt tegen de daadwerkelijke besparing. Gedrag speelt een belangrijke rol bij het verschil tussen daadwerkelijk gerealiseerd energieverbruik en theoretisch berekend energieverbruik per label. Bij een zuiniger label, lijken bewoners zich bewuster van de gevolgen van hun gedrag op de energierekening.
Vraag 13) Op welke wijze rekenen woningcorporaties verduurzamingsmaatregelen door aan de huurder?
Er is sprake van grote verschillen tussen woningcorporaties inzake het doorrekenen van de verduurzamingsmaatregelen aan huurders. Deze verschillen komen door de verschillende financiële posities van de corporaties en/of door bestuurlijke keuzes. Verschillende woningcorporaties rekenen de kosten niet door en nemen dit voor eigen rekening. Echter, er zijn ook woningcorporaties die dit financieel niet kunnen dragen en zijn dus genoodzaakt de maatregelen door te rekenen middels bijvoorbeeld verhoging huur of servicekosten (of voeren de verhoging door bij een volgende nieuwe bewoner).
Vraag 14) Ervaren woningcorporaties voor het betaalbaar houden van de duurzaamheidsinvesteringen
belemmeringen vanuit de rijksoverheid, denk aan de Wet Passend Toewijzen of de verhuurdersheffing?
Zo ja, welke belemmeringen?
De woningcorporaties zijn over algemeen bereid (om een versnelling van de) verduurzaming van de woningvoorraad te realiseren. Echter, de verhuurderheffing, vennootschapsbelasting en de invoering van de ATAD-1 richtlijn levert voor woningcorporaties een belasting op die overeen komt met 3 tot 4 maanden huur. Dit staat het realiseren van een versnelling van de verduurzaming in de weg daar dit een gat slaat in de investeringscapaciteit van de corporaties.
Vraag 15) Bent u het met ons eens dat het geld van de verhuurdersheffing gebruikt moet worden voor de
volkshuisvestelijke opgave zoals verduurzaming? Zo ja, op welke wijze heeft de provincie zich
ingespannen om dit te bewerkstelligen?
Wij zijn van mening dat de verhuurderheffing afgeschaft moet worden, waardoor corporaties meer mogelijkheden krijgen om de kwantitatieve opgave op de woningmarkt op te pakken (toekomstbestendig maken woningvoorraad en nieuwbouw doelgroepen). Tot die tijd ijveren we voor inzet van heffingskortingen in heel Nederland en niet alleen in gebieden met een grote kwantitatieve bouwbehoefte. We hebben hiertoe op 30 oktober 2019 per mail een oproep gedaan aan de minister om de heffingskorting van 10 miljoen niet enkel te investeren in gebieden waar veel gebouwd moet worden, maar ook in gebieden met andere opgaven (vervanging, verduurzaming, toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad). Deze selectieve inzet van stimuleringsmiddelen (opgebracht door woningcorporaties) past niet bij de beloofde regiocheck (aangenomen motie Van der Graaf/Van der Molen, 35 000 VII nr. 35).
Op 22 januari en 2 maart 2020 hebben we respectievelijk met woordvoerders van de tweede kamer en
minister van Veldhoven een gesprek gevoerd over de afschaffing van de verhuurdersheffing in relatie tot
de investeringsmogelijkheden van corporaties ten behoeve van de bouw van sociale huurwoningen.
Wij pleiten in de “Limburgse inbreng” voor de landelijke verkiezingen in 2021 niet alleen voor afschaffing
van de verhuurdersheffing, maar ook voor het terugdraaien van afdrachten in het kader van de ATAD en
vennootschapsbelasting.
In IPO-verband hebben wij ten slotte ook (mede naar aanleiding van het recente onderzoek in opdracht van VNG, Woonbond en Aedes naar de effecten van de verhuurderheffing) input geleverd voor de reactie aan het Rijk, met betrekking tot de afschaffing van de verhuurdersheffing.
Vraag 16) Welk aandeel heeft het verduurzamen van de woningvoorraad van de Limburgse woningcorporaties in de
totale Limburgse opgave in de energietransitie?
Meer dan 25% van de Limburgse woningvoorraad bestaat uit corporatiewoningen. Duidelijk is dus dat de verduurzaming van het corporatiebezit een substantieel aandeel heeft in de totale opgave. Het precieze aandeel zal met name afhangen van de ambitieniveaus die gehanteerd worden door corporaties en overige woningbezitters.
Vraag 17) Hoe wordt de verduurzaming van corporaties meegenomen in de vervolg stappen van de RES en de
uitwerking van de PES.
Verduurzaming van de woningvoorraad c.q. de gebouwde omgeving is een aspect dat in de concept RES’en expliciet wordt meegenomen. Het betreft enerzijds energiebesparing, anderzijds energieopwekking met zonPV bijvoorbeeld. Hierbij zijn zowel de particuliere woningbezitters als de woningcorporaties doelgroepen. In de uitwerking van de concept RES tot RES 1.0 wordt de daartoe benodigde aanpak verder geconcretiseerd. Provincie en gemeenten zorgen daarbij gezamenlijk voor een goede afstemming in de aanpak.
De provinciale aanpak en rol worden ook in de PES (deel 2) opgenomen.
Gedeputeerde Staten van Limburg
voorzitter
secretaris
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Schriftelijke vragen over Ongekende natuurbranden Meinweg en de Peel
Lees verderSchriftelijke vragen ex art. 39 RvO inzake ‘Grondspeculatie, bomenkap en vriendendiensten: zo krijg je een droomhuis in Limburg’ - Ruimte voor Ruimte Limburg
Lees verder