Schrif­te­lijke vragen over Illegale situatie Buitenring door vernie­tiging stik­stof­maat­regel vanwege ambte­lijke misstap


Indiendatum: 3 sep. 2020

Geacht college,

Volgens een recente uitspraak van de rechter heeft de provincie ten onrechte een vergunning voor bepaalde stikstofrechten ingetrokken. De intrekking was nodig als mitigerende maatregel voor de stikstofeffecten van de Buitenring. Daarmee staat de Buitenring nu juridisch op losse schroeven, temeer omdat de vergunninghouder van plan is een handhavingsverzoek in te dienen.

Vraag 1) In een recente uitspraak van de Rechtbank Limburg[1] is de intrekking van een natuurvergunning ongedaan gemaakt. Erkent GS dat intrekking nodig was om te voldoen aan de Wet natuurbeschermingsvergunning voor de Buitenring?

Vraag 2) Zo ja, erkent GS dat nu niet is voldaan aan voorschrift 10 van de geldende vergunning Wet natuurbescherming, en er dus wat betreft de Buitenring een illegale situatie is ontstaan?

Vraag 3) Zo ja, hoe gaat GS reageren op het handhavingsverzoek ter zake, zodra dat wordt ingediend door de gedupeerde vergunninghouder (gedupeerd omdat de Buitenring is geopend nadat de vergunning aan hem verleend was, en vervolgens zijn vergunning werd ingetrokken om de Buitenring mogelijk te maken) of een andere belanghebbende?

Vraag 4) In rechtsoverweging 11 geeft de rechter expliciet aan dat de provincie een fout heeft gemaakt:

Bij brief van 15 januari 2019 (gericht aan het Openbaar Ministerie te Maastricht) heeft verweerder toegegeven dat bij de vergunningverlening over het hoofd is gezien dat de daarbij in aanmerking genomen bestaande rechten door [naam pachter] aan de Provincie waren verkocht en zijn gebruikt om de Buitenring mogelijk te maken. Daarmee is de feitelijke gang van zaken in een juiste context geplaatst, namelijk als fout van verweerder, terwijl eiser niet kon en mocht weten dat en wat er door [naam pachter] aan de Provincie verkocht was. Eiser valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen verwijt te maken van een onjuiste of onvolledige aanvraag.”

Wat gaat de provincie doen om deze fout te herstellen? Gaat de provincie in hoger beroep, of erkent ze haar fout en biedt ze vergunninghouder schadevergoeding en compensatie voor de stikstofrechten aan?

Vraag 5) Erkennen GS dat de huidige eigenaar nog kan beschikken over zijn stikstofrechten en dat deze niet zijn ingezet voor de ingebruikname van de Buitenring? Zie daarvoor de overwegingen van de rechtbank.

Vraag 6) Op 30 september 2019 hebben GS al eerder vragen van de PvdD-fractie beantwoord. Uit de beantwoording blijkt dat GS op het verkeerde spoor hebben gezeten. GS gingen ervan uit dat de stikstofrechten waren overgedragen door de pachter en dat de eigenaar hierover geen beschikking had. Erkent u nu dat er nu sprake is van een overtreding van de Wnb en de WED door de provincie?

De achtergrond van deze rechterlijke vernietiging was, aldus de rechter, een ambtelijke misstap, die de provincie ten koste van de vergunninghouder wilde herstellen, waarvoor de provincie nu dus door de rechter op de vingers is getikt. De Partij voor de Dieren wil onafhankelijk onderzoek naar de achtergronden van deze misstap, t.w. een geheime overeenkomst die door ambtenaren is gesloten buiten de reguliere kanalen voor de vergunning verlening m.b.t de Natuurbeschermingswet om.

Vraag 7) Hoe is het mogelijk dat er in deze kwestie een geheime ambtelijke overeenkomst is gesloten (met de pachter, i.p.v. de eigenaar) zowel buiten de vergunninghouder om, als buiten de reguliere ambtelijke kanalen die verantwoordelijk zijn voor de vergunningverlening Wet natuurbescherming? Welke verklaring heeft GS hiervoor?

Vraag 8) Om welke redenen heeft de provincie telkens geweigerd, in een Wob-procedure, om de overeenkomst met de pachter openbaar te maken? Laadt de provincie daarmee niet de schijn op zich deze handelwijze te willen toedekken? Is GS bereid de overeenkomst aan Provinciale Staten ter beschikking te stellen?

Vraag 9) Is GS bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen, bijvoorbeeld door de Zuidelijke Rekenkamer, naar de omstandigheden waaronder deze ambtelijke misstap is gemaakt? En daarbij om aanbevelingen te vragen om dergelijke misstappen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Graag beantwoording van deze vragen binnen de daarvoor geldende termijn,

Met vriendelijke groet,

Pascale Plusquin

Partij voor de Dieren

Indiendatum: 3 sep. 2020
Antwoorddatum: 7 okt. 2020

Vraag 1) In een recente uitspraak van de Rechtbank Limburg is de intrekking van een natuurvergunning ongedaan gemaakt. Erkent GS dat intrekking nodig was om te voldoen aan de Wet natuurbeschermingsvergunning voor de Buitenring?

Middels de uitspraak is niet het primaire besluit tot intrekking van de Wnb-vergunning (natuurvergunning) ongedaan gemaakt, maar is de beslissing op bezwaar vernietigd. De rechtbank vraagt ons nu om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

In de Wnb-vergunning van de Buitenring is opgenomen (voorschrift 10) dat vergunninghouder, alvorens de tracédelen ‘Geleenbeekdal’ en ‘Brunssummerheide’ in gebruik te nemen, dient aan te tonen dat de stikstofdepositie veroorzakende activiteiten op de hierbij betrokken locatie daadwerkelijk moet zijn beëindigd en continuering of hervatting rechtens moet zijn uitgesloten. Zo bezien is intrekking van de betrokken Wnb-vergunning nodig om aan het bewuste voorschrift te blijven voldoen.
De intrekking is echter gebaseerd op de bepalingen uit de Wet natuurbescherming (Wnb) op grond waarvan ons college van mening is dat deze vergunning ingetrokken moet worden, omdat (kortgezegd) onjuiste gegevens zijn verstrekt bij de aanvraag om de betreffende (thans ingetrokken) Wnb-vergunning en de Wnb-vergunning daardoor in strijd met een wettelijke voorschrift is verleend.

Vraag 2) Zo ja, erkent GS dat nu niet is voldaan aan voorschrift 10 van de geldende vergunning Wet natuurbescherming, en er dus wat betreft de Buitenring een illegale situatie is ontstaan?

Nee, het besluit tot intrekking van de Wnb-vergunning heeft nog altijd rechtskracht. Er is dus geen sprake van een illegale situatie voor de Buitenring.

Vraag 3) Zo ja, hoe gaat GS reageren op het handhavingsverzoek ter zake, zodra dat wordt ingediend door de gedupeerde vergunninghouder (gedupeerd omdat de Buitenring is geopend nadat de vergunning aan hem verleend was, en vervolgens zijn vergunning werd ingetrokken om de Buitenring mogelijk te maken) of een andere belanghebbende?

Omdat er geen sprake is van een overtreding is er ook geen grondslag om tot handhaving over te gaan.

Vraag 4) In rechtsoverweging 11 geeft de rechter expliciet aan dat de provincie een fout heeft gemaakt:

Bij brief van 15 januari 2019 (gericht aan het Openbaar Ministerie te Maastricht) heeft verweerder toegegeven dat bij de vergunningverlening over het hoofd is gezien dat de daarbij in aanmerking genomen bestaande rechten door [naam pachter] aan de Provincie waren verkocht en zijn gebruikt om de Buitenring mogelijk te maken. Daarmee is de feitelijke gang van zaken in een juiste context geplaatst, namelijk als fout van verweerder, terwijl eiser niet kon en mocht weten dat en wat er door [naam pachter] aan de Provincie verkocht was. Eiser valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen verwijt te maken van een onjuiste of onvolledige aanvraag.”

Wat gaat de provincie doen om deze fout te herstellen? Gaat de provincie in hoger beroep, of erkent ze haar fout en biedt ze vergunninghouder schadevergoeding en compensatie voor de stikstofrechten aan?

De provincie gaat in hoger beroep.

Vraag 5) Erkennen GS dat de huidige eigenaar nog kan beschikken over zijn stikstofrechten en dat deze niet zijn ingezet voor de ingebruikname van de Buitenring? Zie daarvoor de overwegingen van de rechtbank.

Nee, de stikstofrechten zijn ingezet ten behoeve van de Buitenring. Er kan niet door iemand anders over worden beschikt.

Vraag 6) Op 30 september 2019 hebben GS al eerder vragen van de PvdD fractie beantwoord3. Uit de beantwoording blijkt dat GS op het verkeerde spoor hebben gezeten. GS gingen ervan uit dat de stikstofrechten waren overgedragen door de pachter en dat de eigenaar hierover geen beschikking had. Erkent u nu dat er nu sprake is van een overtreding van de Wnb en de WED door de provincie?

De achtergrond van deze rechterlijke vernietiging was, aldus de rechter, een ambtelijke misstap, die de provincie ten koste van de vergunninghouder wilde herstellen, waarvoor de provincie nu dus door de rechter op de vingers is getikt. De Partij voor de Dieren wil onafhankelijk onderzoek naar de achtergronden van deze misstap, t.w. een geheime overeenkomst die door ambtenaren is gesloten buiten de reguliere kanalen voor de vergunning verlening m.b.t de Natuurbeschermingswet om.

Zoals vermeld onderschrijven wij de uitspraak van de rechtbank niet en gaan wij in hoger beroep. Daarbij heeft het besluit tot intrekking van de Wnb-vergunning nog altijd rechtskracht waardoor er geen sprake is van een overtreding van de Wnb en de WED.

Vraag 7) Hoe is het mogelijk dat er in deze kwestie een geheime ambtelijke overeenkomst is gesloten (met de pachter, i.p.v. de eigenaar) zowel buiten de vergunninghouder om, als buiten de reguliere ambtelijke kanalen die verantwoordelijk zijn voor de vergunningverlening Wet natuurbescherming? Welke verklaring heeft GS hiervoor?

Er is geen geheime overeenkomst gesloten maar een overeenkomst tussen de Provincie en de pachter met de status vertrouwelijk. De vertrouwelijke overeenkomst is ter goedkeuring aan ons college voorgelegd en door ons college bekrachtigd.

Vraag 8) Om welke redenen heeft de provincie telkens geweigerd, in een Wob-procedure, om de overeenkomst met de pachter openbaar te maken? Laadt de provincie daarmee niet de schijn op zich deze handelwijze te willen toedekken? Is GS bereid de overeenkomst aan Provinciale Staten ter beschikking te stellen?

De betreffende Wob-verzoeken zijn door de provincie getoetst aan de Wob en op basis daarvan heeft besluitvorming plaatsgevonden. Zowel de Rechtbank Limburg als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben geoordeeld dat ons college terecht de geheimhouding van de overeenkomst heeft gehandhaafd. Als dat gewenst is dan kan de overeenkomst op verzoek onder geheimhouding door Statenleden worden ingezien.

Vraag 9) Is GS bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen, bijvoorbeeld door de Zuidelijke Rekenkamer, naar de omstandigheden waaronder deze ambtelijke misstap is gemaakt? En daarbij om aanbevelingen te vragen om dergelijke misstappen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

In deze casus is inderdaad sprake van een ambtelijke omissie. Om te voorkomen dat een dergelijke omissie in de toekomst nogmaals voorkomt zijn de werkprocessen aangepast.

Gelet op het bovenstaande ziet ons college geen noodzaak voor het instellen van een onderzoek.

Gedeputeerde Staten van Limburg

voorzitter

secretaris