Inbreng Plusquin Wijzi­gings­ver­or­dening Omge­vings­ver­or­dening


16 september 2022

Voorzitter,

Op zich terecht dat GS voorstelt om wijzigingen in de Omgevingsverordening waartoe eerder besloten is, niet te laten wachten op de – onzekere – inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Bij een aantal van die wijzigingen, die gaan over zonneparken, zijn wel een aantal kanttekeningen te plaatsen. Want zijn ze wel konsekwent?

Zo beschermen de artikel 2.17.lid 1 en 2 zowel Goudgroene natuur en waterwingebiden (lid 1), als de zilvergroene en bronsgroene natuurzone. Vooral het laatste is opmerkelijk. Want waarom beperken we die – op zich terechte - bescherming dan tot zonneparken? Met name de zilver- en bronsgroene natuur is nu niet of nauwelijks beschermd tegen andere economische ontwikkelingen. Waarom doen we dat dan wel bij zonneparken? En niet bijvoorbeeld voor woningbouw, wegaanleg, bedrijfsuitbreidingen etc. Hoe konsekwent is dat?

Je zou ook in die gebieden een standstill willen voor economische ontwikkelingen, zodat de natuur daar niet verder achteruitgaat. In de goedgroene zone en de waterwingebiden, maar ook in de zilvergroene en bronsgroen zone. Waarom doen we dat niet?

En dan Artikel 2.17.lid 5, over “landbouwgrond”. Waarom de, terechte, eisen die daar gesteld worden, zoals landschappelijke inpassing, behoud van bodemkwaliteit en verwijdering na beeindiging van de activiteit – waarom die eisen niet voor alle gronden gesteld? Waarom wel landbouwgrond op die manier beschermen, en niet gronden met een andere bestemming? Is dat wel konsekwent? Of heeft de landbouw hier kennelijk een streepje voor?

De bescherming uitbreiden tot alle gronden zou eenvoudig kunnen door het woord “landbouwgrond” te schrappen. Dat zou ons voorstel zijn.