Inbreng Loomans Omge­vings­ver­or­dening


16 december 2021

Voorzitter, het is een hele goede zaak dat we hier in Limburg de unieke waarde van het Nationaal landschap Zuid-Limburg erkennen. Vanwege de landschappelijke waarden, en daarmee ook voor de lokale leefbaarheid – “je zal er maar wonen”[1] – en de toeristische aantrekkelijkheid. Terecht is dit Nationaal landschap dan ook, mét een beschrijving van kernkwaliteiten, in de Omgevingsverordening opgenomen.

Maar wie A zegt moet ook B zeggen. En dat geldt zeker nu we een nieuwe Verordening gaan vaststellen met het oog op de Omgevingswet. Dan moet je het in een keer doen, vinden wij. En het is nog niet goed.

De regels die nu nog in de Verordening staan, en ook weer in het Statenvoorstel, formuleren geen norm. Een norm dat die kernkwaliteiten in principe niet mogen worden aangetast, zoals dat wel het geval is bijv. bij het Natuurnetwerk Limburg. Daar staat (art. 8.2) “Een omgevingsplan dat van toepassing is op locaties binnen het Natuurnetwerk Limburg staat geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten toe als deze nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden[2] van het Natuurnetwerk Limburg”. En dan is er een uitzondering mogelijk voor ontwikkelingen van groot openbaar belang, als er geen alternatieven zijn en met volledige en tijdige compensatie van overblijvende negatieve effecten. Een standaardformulering, voor een nee, tenzij, ook wel de ADC-toets genoemd, die je bijv. ook terug ziet bij Natura 2000 gebieden.

Dan stel ik de vraag: wat maakt het Nationaal landschap Zuid-Limburg minder beschermwaardig dan het Natuurnetwerk?

Want de regels voor het nationaal Landschap zijn zwakker. Daar hoeft alleen bij een omgevingsplan “beschreven te worden hoe met de kernkwaliteiten is omgegaan en de manier waarop de negatieve effecten zijn gecompenseerd”. Geen norm dat de kernkwaliteiten niet mogen worden aangetast, geen ADC toets zodat een eventuele aantasting zo klein mogelijk moet zijn en vanwege een groot openbaar belang. En geen norm dat compensatie tijdig en volledig moet zijn.

Wij krijgen regelmatig signalen dat het met de bescherming van het Nationaal Landschap in de praktijk niet goed zit. Dat er toch ontwikkelingen plaats vinden die de unieke landschappelijke kwaliteiten aantasten. En dat is begrijpelijk, want de beschermende regels laten nu te veel toe.

Het amendement regelt dat de bescherming van de kernkwaliteiten v/h Nationaal landschap net zo goed is als voor de NNN. Want nogmaals, wat maakt het Nationaal landschap minder beschermwaardig dan het Natuurnetwerk?

Voorzitter,

De nieuwe regels voor de intensieve veehouderij maken een einde aan de ontwikkelingsgebieden, en dat is winst. Voor het milieu, de natuur, en de omwonenden van die gebieden. Maar er is wel een ontsnappingsroute gecreëerd, via de mogelijkheid van “incidentele nieuwvestiging”. Terecht worden daar eisen aan gesteld, o.a. dat er per saldo een verbetering is van het leefklimaat, en daarnaast ook de eis “dat er een koppeling is met de beëindiging van vergelijkbare activiteiten elders”. Als je dat leest denk je aan werkelijk plaatsvindende activiteiten, want dat is het begrip “activiteit’ in het spraakgebruik, en ook in de Omgevingswet. Activiteiten die qua aard (agrarisch) en omvang vergelijkbaar zijn.

Maar niets is minder waar, als je de zeer ruime uitleg in Toelichting leest. Daar staat dat het ook om puur papieren activiteiten kan gaan, zoals “latente ruimte in vergunningen”. Om sloop van stallen in een situatie dat feitelijk agrarische activiteiten in feite al beëindigd zijn. En zelfs om, heel algemeen “de afname van emissie op kwetsbare gebieden en woonkernen”. Dus als er een verkeersmaatregel wordt genomen, een bedrijf sluit, een woning op gasloos overgaat of een agrarier vanwege al geldende rijksregels zijn emissie beperkt, dan is het ook al “beëindiging van een vergelijkbare activiteit”. Voorzitter, hiermee komen we in de sfeer van creatief boekhouden, ik kan het niet anders noemen.

Gevolg van deze zeer ruime uitleg is dat feitelijke milieuschade per saldo kan toenemen, en dat, is, zou je zeggen, nou juist niet de bedoeling bij incidentele nieuwvestiging.

Het amendement wil dit uitsluiten en regelt dat het bij vergelijkbare activiteiten om daadwerkelijk plaatsvindende agrarische activiteiten. Want het emissiepatroon van agrarische activiteiten kan vergelijkbaar zijn, niet zomaar een activiteit uit een andere sector. En het mag niet gaan om papieren activiteiten en beeindiging van activiteiten die toch al, autonoom, plaats zou vinden. Het amendement bereikt dit door de woorden “daadwerkelijk plaatsvindende agrarische” in te voegen voor het woord “activiteiten”. En door de zin in de Toelichting met de zeer ruime uitleg te schrappen.

Voorzitter,

Er is voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij nog een ontsnappingsroute gecreëerd. Namelijk, in artikel 10. 3, op bedrijventerreinen en glastuinbouwgebieden. Dat zal de bedrijven op die terreinen, waar ook (schrik niet) mensen werken die daar hele dagen aanwezig zijn, koud op het dak vallen. En in de glastuinbouwgebieden, die gecreeerd zijn vanwege agglomeratievoordelen, en beperking van milieuhinder door concentratie - en daarom juist andere bedrijvigheid uitsluiten. Menging van bedrijvigheid in die gebieden was juist niet de bedoeling.

En er kan straks op iedere nog lege kavel op een bedrijventerrein, in heel Limburg, no matter waar, een varkens- of kippenbedrijf komen, met alle lokale milieu-overlast vandien. Lokale bedrijven, en niet vergeten: omwonenden, zijn hier niet in gekend. Die volgen niet iedere dag de aanpassing van de omgevingsverordening, vooral niet als bezworen is dat die “beleidsarm”’ zou zijn. Uit democratisch oogpunt, transparante besluitvorming en inpraak, zeer bedenkelijk.

Voorzitter, het is nog erger: doordat artikel 10.3 als uitzondering op het algemene verbod in 10.1 is geformuleerd, gelden ook niet de eisen aan andere “incidentele nieuwvestiging”. Zoals de eisen van per saldo verbetering van leefkwaliteit en vergelijkbare beeindiging elders.

Voorzitter, deze nu gecreëerde escape, in een zogenaamd beleidsarme verordening, is een schande vanuit democratisch oogpunt. En zet de deur wijd open naar verdere aantasting van milieu- en leefkwaliteit door wildgroei van intensieve veehouderijbedrijven op plekken die daar niet voor bedoeld zijn. Daarom stelt dit amendement voor om artikel 10.3 te schrappen.