Inbreng Limburgs refe­rendum in commissie CS


4 september 2020

Voorzitter,

de PvdD-fractie is blij dat de drempelwaarde met 33% is verlaagd. Democratie is een groot goed; directe democratie al helemaal. Nu de kiesdrempel in lijn is met het voorstel van de Staatscommissie, wordt het bindend referendum in ieder geval geen ‘papieren tijger’.

Nu we het over bindend hebben: ook wat betreft de nieuwe verordening blijft het mogelijk dat het referendum tóch niet bindend is. Art. 17 (oud) van de concept-referendumverordening is ook aangedikt en opgenomen als art. 15 van de nieuwe referendumverordening. Als PS ertoe besluiten, wordt de stem van de kiezer in de wind geslagen. Ja, Statenleden stemmen zonder last. Maar toch blijft de PvdD-fractie vraagtekens zetten bij deze gang van zaken. Art. 15 blijft de mogelijkheid bieden dat het referendum niet bindend is. Dat is verwarrend, en kan gevolgen hebben voor het vertrouwen in de politiek. Dat is onwenselijk. Kan de botsing tussen ‘stemmen zonder last’ en het ‘bindende referendum’ niet anders worden opgelost? Heeft GS de mogelijkheid van de natuurlijke verbintenis (art. 6:3 BW) overwogen?

Daarnaast: de uitsluitingslijst was lang, en dat is zo gebleven. Besluiten die appellabel zijn bij de bestuursrechter kunnen niet gerefendeerd worden; een referendum over een nieuwe weg is dus niet mogelijk. De PvdD wil hiervoor begrip opbrengen; een referendum doorkruist dan een beroepsprocedure. Aan de andere kant willen we bij directe democratie een weg e.d. natuurlijk wel referendabel hebben. Daarom de vraag: kan een ontwikkeling die in een inpassingsplan wordt vastgelegd wel referendabel zijn via het kredietbesluit van PS? Het lijkt de PvdD van wel, immers dat is wel een financieel besluit maar niet in het kader van de (wel uitgesloten) begrotings- of P&C-cyclus.

En voorzitter, zoals u het van de Partij voor de Dieren gewend bent, hebben wij ook in dit art. 15 trouwens weer een foutje gevonden. In art. 15 lid 2 sub b, laatste zin staat: “als bedoeld in de eerste lid”; dit moet natuurlijk het eerste lid zijn!

Verder is artikel 15 lid 2 sowieso moeilijk te begrijpen. Kan de gedeputeerde in gewone mensentaal nog eens uitleggen wat hier staat? En waarom is er onderscheid tussen lid 2 sub a en sub b überhaupt nodig?

Dan art. 12 van de verordening: de PvdD-fractie is voorstander van de eerste variant; de uitkomstdrempel. Een opkomstdrempel kan immers ongewenst strategisch stemgedrag in de hand werken; terwijl een uitkomstdrempel meer recht doet aan de wil van de kiezer. Daarbij biedt de uitkomstdrempel zekerheid: voor- en tegenstanders van het referendumonderwerp weten bij voorbaat hoeveel stemmen er nodig zijn. Of, zoals de Staatscommissie het stelt, dit doet meer recht aan de representatieve democratie. Als we de burger willen horen en het vertrouwen van deze in de politiek willen vergroten, is de uitkomstdrempel de beste keuze.

Voorzitter, tot slot. De stemvoorwaarde “Nederlander zijn” is nog steeds opgenomen in de referendumverordening. Verbazingwekkend, want hier bestaat geen juridische basis voor: noch in de Grondwet, noch in de Provinciewet, noch in de Kieswet. Iedereen die ingezetene is, heeft stemrecht. Er is slechts één uitzondering: als er een link is met het nationale parlement is “Nederlander zijn” de voorwaarde. Maar, zoals GS zelf al aangeeft: een referendum zou worden georganiseerd omwille van de belangen die de inwoners, de ‘Limburgers’ raken. En inderdaad zit daar de crux: de Limburger; en niet de Nederlander. Iedereen in Limburg verdient een stem; iedereen die in Limburg werkt, belasting betaalt en woont. Als GS zich daadwerkelijk wil profileren als ‘regenboogprovincie’ en we de meest internationale provincie willen zijn, bieden we alle Limburgers een stem. Kan de gedeputeerde ons uitleggen waar hij de juridische basis voor de voorwaarde “Nederlander zijn” vindt?