Schrif­te­lijke vragen Plusquin naar aanleiding van rapport Vergun­ning­ver­lening, toezicht en hand­having Provincie Limburg van de ZRK


Indiendatum: 22 dec. 2022

Geacht college,

In 2021 constateerde de commissie Van Aartsen dat het huidige systeem van VTH in Nederland onvoldoende functioneert. De hierdoor veroorzaakte schade aan het milieu wordt voor 2020 geschat op € 4.35 miljard. Het rapport schetst dat het qua vergunningverlening beter moet op alle niveaus om milieuschade te voorkomen. Overheden kunnen door vergunningverlening vastleggen wat bedrijven wel en niet mogen en hierdoor schade aan het milieu voorkomen. Door toezicht kan worden gecontroleerd of de bedrijven zich ook echt aan de regels houden. Als bedrijven zich hier niet aan houden, dan kunnen sancties opgelegd worden.

De provincie Limburg is op het gebied van milieu en veiligheid bevoegd gezag voor VTH bij bedrijven met een verhoogde kans op milieuverontreiniging en/of verhoogde risico’s op zware ongevallen. Uit het recent verschenen rapport Vergunningverlening, toezicht en handhaving Provincie Limburg van de ZRK blijkt dat het VTH-stelsel in Limburg onvoldoende effectief is. Dit leidt bij de Partij voor de Dieren-fractie tot de volgende vragen.

  • De ZRK constateert dat, ondanks de wettelijke verplichting tot openbaarheid van vergunningen van bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, niet alle vergunningen (online) vindbaar zijn. Kan het college verklaren waarom, ondanks de wettelijke verplichting, niet alle vergunningen van bedrijven online vindbaar zijn? Is het college voornemens de RUD-ZL opdracht te geven om dit gemis zo spoedig mogelijk te corrigeren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de openbaarmakingsplicht?

Volgens het ZRK-rapport geven werknemers van de RUD-ZL aan dat de huidige capaciteit bij vergunningen kan worden gezien als ondergrens. Hierdoor is de werkdruk hoog, is er minder tijd voor het doornemen van een aanvraag en te weinig tijd om de vergunning verder aan te scherpen op zeer zorgwekkende stoffen.

  • De Partij voor de Dieren heeft bij de bespreking van de begroting van de RUD-ZL al eerder de zorg uitgesproken dat deze onvoldoende is gezien de taakstelling. Wil uw college in overleg treden met Zuid-Limburgse gemeenten om te onderzoeken hoe de kwantitatieve en kwalitatieve bezetting bij de RUD-ZL op niveau gebracht kan worden? Zo ja, op welke termijn en kunnen provinciale staten daarover ingelicht worden? Zo nee, waarom niet?

De ZRK beschrijft dat aanvullend provinciaal beleid op gebied van geur, geluid, zeer zorgwekkende stoffen (hierna: ZZS) en schone lucht de RUD-ZL meer ruimte zou geven om vergunningen aan te scherpen. Voor het project “Uitvraag ZZS” had de provincie een bedrag begroot van €1.129.280, maar daarvan is slechts € 90.000 gebruikt. Limburg is daarmee de enige provincie die een beperkte invulling aan dit project heeft gegeven. Door het beperkte resultaat van de uitvraag (slechts 4% van de aangeschreven bedrijven hebben gereageerd) zijn vergunningen naar aanleiding van dit project niet geactualiseerd op gebied van ZZS. Daarnaast is er bij bedrijven minder bewustwording gecreëerd over hun ZZS-emissies.

  • Is het college bereid om de achterstand betreffende de uitvraag ZZS te repareren en alsnog het gereserveerde budget hiervoor in te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
  • De provincie is voor Chemelot en VDL Nedcar afgeweken van de Wet geluidshinder en heeft een hogere toegestane geluidsbelasting vastgesteld. Is het college bereid vrijkomende geluidsruimte te gebruiken om de verleende afwijking af te bouwen totdat deze binnen het wettelijk kader komt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
  • Is het college voornemens om een geurbeleid uit te werken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot vigerende wetgeving?

Vergunningverleners geven aan nog geen invulling te kunnen geven aan de afspraken gemaakt in het Schone Lucht Akkoord omdat deze nog niet zijn uitgewerkt in provinciaal beleid.

  • Is het college voornemens de afspraken zoals vermeld in het Schone Lucht Akkoord uit te werken in provinciaal beleid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
  • De provincie heeft de bedrijfsdoelstelling dat voor complexe bedrijven met een hoog risico 90% van de vergunningen actueel moet zijn, en bij overige complexe bedrijven 80%. Volgens de ZRK worden deze doelen niet gehaald. Wat gaat het college doen om wel aan deze doelstelling te gaan voldoen?

Volgens een betrokkene voert de RUD-ZL niet structureel zelf (lucht)metingen uit bij bedrijven, omdat daarvoor niet het benodigde materiaal beschikbaar is. Volgens de betrokkene is er ook geen budget voor, omdat het geen onderdeel is van provinciaal beleid. De provincie geeft aan dat er door luchtspecialisten metingen worden uitgevoerd en dat zij ook regelmatig toezicht houden op metingen van bedrijven.

  • Op basis van welke overwegingen heeft het college besloten de RUD-ZL, als onafhankelijke organisatie belast met toezicht, geen (lucht)metingen uit te laten voeren maar deze onder te brengen bij andere firma’s? Kan het college een overzicht geven over de periode 2016-2022 bij welke bedrijven er in opdracht van de provincie door luchtspecialisten metingen zijn uitgevoerd, inclusief met welk doel welke meting is uitgevoerd en of de gemeten waarden binnen de vergunde emissiegrenzen lagen opnemen?
  • Kan het college per jaartal over de periode 2016-2022 aangeven welke kosten gemaakt zijn voor het uitvoeren van (lucht)metingen door gespecialiseerde firma’s? Zijn bij de uitgevoerde (lucht)metingen overschrijdingen van de vergunde emissie ruimte geconstateerd? Zo ja, hebben deze tot handhaving op oplegging van maatregelen geleid? Zo nee, waarom niet?

Bedrijven die de RUD-ZL heeft beoordeeld als “hoog milieurisico” zouden conform de wettelijke criteria jaarlijks gecontroleerd moeten worden. In de periode 2019-2021 is echter nog geen 40% van deze bedrijven jaarlijks gecontroleerd. Of dit wel of niet te verantwoorden is, is onduidelijk, omdat het beleid en de uitvoering van Wabo inspecties onduidelijk is.

  • Uit welke onderdelen bestaat zo’n inspectie? Is dit een administratieve inspectie op kantoor uitgevoerd? Of wordt ook de inrichting geïnspecteerd en worden metingen gedaan? Indien dit laatste het geval is, op welke punten wordt gelet bij de inspectie en wat wordt er gemeten?
  • Welke criteria gebruikt het college en/of RUD-ZL om bedrijven in te delen in de categorieën “hoog-risico”, “middel-risico’ en “laag-risico”?
  • Waarom heeft het college geen beleid ontwikkeld over uitvoering en frequentie van Wabo-inspecties? Is het college voornemens dit alsnog te doen?

In 2019 heeft het project “intensivering controles bij afvalverwerkende bedrijven” geleid tot veel meer geconstateerde overtredingen dan in andere jaren. Ook het aantal zware overtredingen was in dat jaar veel groter in vergelijking met andere jaren. Toch is dit project, tegen het advies van de RUD-ZL in, door het college niet voortgezet.

  • Waarom heeft de provincie ervoor gekozen om dit project niet te continueren? Is het college bereid dit project opnieuw te activeren en hiervoor de benodigde financiële middelen vrij te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
  • Hoe verklaart het college dat het in Limburg gehanteerde toezichtmodel zich op het niveau van het wettelijk minimum bevindt, terwijl de overige provincies vaker controleren dan wettelijk verplicht? Hoe verklaart het college dat de RUD-ZL vrijwel geen onaangekondigde inspecties uitvoert, terwijl die in andere provincies wel gangbaar zijn? Wat wil uw college aan deze interprovinciale verschillen doen?

Van alle opgelegde lasten onder dwangsom blijkt slechts €163.500 daadwerkelijk geïnd, terwijl er nog meer dan €3.5 miljoen openstaat die nog zou kunnen worden geïnd.

  • Kan het college verklaren waarom dit openstaande bedrag van €3.5 miljoen aan opgelegde lasten onder dwangsom niet is geïnd? En hoe verhoudt dit zich tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel?

Van de opgelegde bestuursdwang blijkt slechts €25.656,24 daadwerkelijk teruggekomen bij de provincie. Volgens de ZRK zou een bedrag van €4.5 miljoen nog inbaar zijn.

  • Kan het college verklaren waarom deze opgelegde bedragen niet zijn geïnd? En hoe verhoudt dit zich tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel?

Gaarne beantwoording binnen de daarvoor geldende termijn.

Hoogachtend,

P. Plusquin

Partij voor de Dieren

Indiendatum: 22 dec. 2022
Antwoorddatum: 25 jan. 2023

Vraag 1) De ZRK constateert dat, ondanks de wettelijke verplichting tot openbaarheid van vergunningen van bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, niet alle vergunningen (online) vindbaar zijn. Kan het college verklaren waarom, ondanks de wettelijke verplichting, niet alle vergunningen van bedrijven online vindbaar zijn? Is het college voornemens de RUD-ZL opdracht te geven om dit gemis zo spoedig mogelijk te corrigeren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot de openbaarmakingsplicht?

Het klopt dat ten tijde van het onderzoek niet alle vergunningen online via de Internetpagina van de RUD Zuid Limburg (RUD ZL) raadpleegbaar waren. Dit werd veroorzaakt doordat het een handmatige actie is die moet worden ondernomen en per abuis een enkele keer is verzuimd uit te voeren. Om dit in de toekomst te voorkomen is een extra check ingebouwd.

Daarnaast wordt overwogen om een inhaalslag te gaan maken om vergunningen die zijn afgegeven voordat de omgevingsdienst werd opgericht ook online beschikbaar te gaan stellen in het geval deze nog niet zijn geactualiseerd.

Vraag 2) De Partij voor de Dieren heeft bij de bespreking van de begroting van de RUD ZL al eerder de zorg uitgesproken dat deze onvoldoende is gezien de taakstelling. Wil uw college in overleg treden met Zuid- Limburgse gemeenten om te onderzoeken hoe de kwantitatieve en kwalitatieve bezetting bij de RUD ZL op niveau gebracht kan worden? Zo ja, op welke termijn en kunnen provinciale staten daarover ingelicht worden? Zo nee, waarom niet?

Op dit moment kan de RUD ZL nog net voldoende invulling geven aan de wettelijke taak, echter zonder uitbreiding is het risico groot dat dit niet meer gehaald gaat worden. Ook wij maken ons net als u zorgen en zijn van mening dat de kwantitatieve en kwalitatieve bezetting bij de RUD ZL op niveau moet worden gebracht en ook de komende jaren moet blijven.

Onlangs heeft het Dagelijks Bestuur van de RUD ZL, waar zowel een vertegenwoordiging van de gemeenten uit Zuid Limburg als de Provincie deel van uitmaken, een plan vastgesteld voor aantrekkelijk werkgeverschap welke betrekking heeft op de identiteit en het behouden en aantrekken van medewerkers voor de RUD-ZL waarmee reeds invulling is gegeven aan uw oproep.

Door de RUD ZL is in december 2022 een claim voor 2023 neergelegd voor uitbreiding van personeel voor diverse taken die zij voor ons uitvoeren. Momenteel wordt deze claim, in combinatie met de aanbevelingen uit het rapport van Aartsen (versterken VTH stelsel), gevalideerd. Tevens zullen voor zover mogelijk de verbeteringen zoals voorgesteld in het rapport van de Zuidelijke Rekenkamer (ZRK) en de landelijke ontwikkelingen integraal worden beoordeeld en waar mogelijk ingepast. Onderzocht wordt welke capaciteit benodigd is om hieraan te kunnen voldoen. De resultaten hiervan zullen binnenkort aan ons worden voorgelegd waarbij dit naar verwachting zal leiden tot een bijstelling, inclusief een financiële verhoging van de opdracht aan de RUD ZL.

Vraag 3) Is het college bereid om de achterstand betreffende de uitvraag ZZS te repareren en alsnog het gereserveerde budget hiervoor in te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?

Ja, wij gaan een inhaalslag maken wat betreft het inventariseren van ZZS bij bedrijven (korte termijn focus) en meer toezicht houden op naleven van de minimalisatieverplichting door bedrijven (lange termijn doelstelling). Met de RUD ZL gaan wij in het eerste kwartaal van 2023 uitwerken wat dit betekent qua capaciteit en realistische termijnen voor de uitvoering, gegeven de reeds (beperkte) bezetting bij de RUD ZL.

Vraag 4) De provincie is voor Chemelot en VDL Nedcar afgeweken van de Wet geluidshinder en heeft een hogere toegestane geluidsbelasting vastgesteld. Is het college bereid vrijkomende geluidsruimte te gebruiken om de verleende afwijking af te bouwen totdat deze binnen het wettelijk kader komt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Er is door de Provincie Limburg niet afgeweken van de Wet geluidhinder voor de industrieterrein Chemelot en VDL Nedcar. Het beeld dat afbouw van de geluidruimte nodig is om te voldoen aan het wettelijk kader berust mogelijk op een misverstand.

Ter toelichting. Voor beide industrieterreinen geldt dat binnen de kaders van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld rond deze industrieterreinen. Deze geluidzone is vastgelegd in de bestemmingsplannen rond de desbetreffende industrieterreinen. Daarnaast zijn er grenswaarden vastgesteld voor woningen in de geluidzones als de geluidbelasting bij die woningen meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde. Mogelijk is met ‘afwijken van de Wet geluidhinder’ het vaststellen van deze ‘hogere grenswaarden’ bij woningen bedoeld. Het vaststellen van hogere grenswaarden past echter binnen de kaders van de Wet geluidhinder.

In geluidzones en ‘hogere grenswaarden’ bij woningen is de maximale geluidruimte vastgelegd voor het totaal aan activiteiten die op enig moment kunnen plaatsvinden op de betreffende terreinen. Bij het vaststellen van de geluidzones en de grenswaarden is binnen de kaders van de Wet geluidhinder steeds een afweging gemaakt bij welke geluidbelasting nog sprake is voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven enerzijds en anderzijds nog sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Vraag 5) Is het college voornemens om een geurbeleid uit te werken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot vigerende wetgeving?

De provincie heeft momenteel geen separaat geurhinderbeleid vastgesteld. Met de invoering van de Omgevingswet zal de provinciale rol wijzigen. In de meeste gevallen zullen de gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voor het beleid voor en beoordelen van geurrelevante inrichtingen.
De provincie zal vooral een rol hebben bij (potentiele) hindersituaties waar gemeenten geen geurhinderbeleid hebben vastgesteld. Het gaat dan vooral om een vangnetconstructie voor deze situaties. In IPO-verband wordt door de gezamenlijke provincies momenteel gewerkt aan een geharmoniseerde visie op de rol, de noodzakelijke belangrijkste aanvullende beleidsuitgangspunten en voorhanden en nog te ontwikkelen instrumenten. Op basis van de resultaten van dit traject zal de noodzaak en inhoud van een aanvullend provinciaal geurbeleid worden bezien. Naar verwachting zal dit 2e helft van dit jaar plaatsvinden.

Verder geldt dat het college op 2 december 2022 heeft ingestemd met het uitwerken van concretiserend milieubeleid. Dit wordt in 2023 opgepakt. Voordat concretiserend milieubeleid wordt uitgewerkt vindt er eerst een verkenning plaats voor welke milieueffecten (geur, emissies, omgevingslawaai, lichthinder etc.) concretiserend provinciaal milieubeleid effectief kan bijdragen aan verbetering van de leefomgeving. Zoals hiervoor beschreven wordt deze verkenning voor het aspect geur al in IPO-verband uitgevoerd. De uitkomsten van deze IPO-verkenning zullen we betrekken bij het opstellen van concretiserend milieubeleid voor onze provincie. Op dit moment is het nog te vroeg om al te stellen dát provinciale beleidsregels voor geur zinvol zijn of dat dit beter door gemeenten kan worden opgepakt.

Vraag 6) Is het college voornemens de afspraken zoals vermeld in het Schone Lucht Akkoord uit te werken in provinciaal beleid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

In het Schone Lucht Akkoord (SLA) hebben de in Nederland aangesloten partijen, waaronder de Provincie Limburg, afgesproken dat ze streng gaan vergunnen. De SLA maatregel ‘streng vergunnen’ is om die reden door de Provincie Limburg al opgenomen in het VTH-beleidsplan en de opdracht aan de RUD-ZL.

De RUD-ZL geeft aan dat deze opdracht op dit moment nog (te) vrijblijvend is geformuleerd. Daarbij speelt mee dat de huidige jurisprudentie over vergunningen er nog vanuit gaat dat een bedrijf in zijn recht staat, als het kiest voor maatregelen waarvan de emissie onder het door de EU vastgestelde plafond blijft. Hierdoor draagt de maatregel nog onvoldoende zichtbaar bij aan het vaker aan de onderkant van de emissie-bandbreedtes vergunnen.

Ook andere vergunningverlenende instanties in Nederland lopen hier bij de uitvoering van het SLA tegen aan. Daarom zijn als onderdeel van het SLA verschillende onderzoeken gedaan met als doel het inzichtelijk maken bij welke instrumenten (beleid, kennis, aanvullende regelgeving, capaciteit etc.) vergunningverleners het meest gebaat zijn bij het (vaker) strenger kunnen vergunnen. Deelname aan het SLA stelt de provincie in staat om de inzichten van deze pilots in 2023 te betrekken bij het actualiseren van het VTH-beleidsplan. Daarnaast zullen de inzichten óók meegenomen worden in het in 2023 uit te werken voorstel voor concretiserend milieubeleid (college besluit d.d. 2 december 2022). Als uit bestudering van de resultaten van de SLA onderzoeken volgt dat een aanpassing van het VTH beleidsplan nodig is om effectiever streng te vergunnen dan zullen wij dat doen.

Vraag 7) De provincie heeft de bedrijfsdoelstelling dat voor complexe bedrijven met een hoog risico 90% van de vergunningen actueel moet zijn, en bij overige complexe bedrijven 80%. Volgens de ZRK worden deze doelen niet gehaald. Wat gaat het college doen om wel aan deze doelstelling te gaan voldoen?

Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven stond en staat de RUD-ZL voor een kwantitatieve en kwalitatieve uitdaging om nieuwe medewerkers aan te trekken en huidige medewerkers te behouden. De RUD ZL heeft een personeelstekort o.a. bij vergunningverlening waardoor niet alleen de werkdruk hoog is maar ook prioriteiten moeten worden gesteld. Zodra dit is opgelost kan ook weer aan de doelstellingen worden voldaan.

Voor overige merken we op dat wij aan het analyseren zijn of de bedrijfsdoelstelling van 90% voor actuele vergunningen in de praktijk uitvoerbaar is. Vergunningverlening is grotendeels vraaggestuurd en wordt ook beïnvloed door externe factoren zoals gewijzigde wetgeving en normen. Door met name de externe factoren blijft het lastig op voorhand in te schatten hoeveel capaciteit beschikbaar moet zijn om aan de bedrijfsdoelstelling van 90% te voldoen en of dit realistisch is.

Vraag 8) Op basis van welke overwegingen heeft het college besloten de RUD ZL, als onafhankelijke organisatie belast met toezicht, geen (lucht)metingen uit te laten voeren maar deze onder te brengen bij andere firma’s? Kan het college een overzicht geven over de periode 2016-2022 bij welke bedrijven er in opdracht van de provincie door luchtspecialisten metingen zijn uitgevoerd, inclusief met welk doel welke meting is uitgevoerd en of de gemeten waarden binnen de vergunde emissiegrenzen lagen opnemen?

De reden dat er in het verleden niet voor een ’‘eigen” geaccrediteerde meetploeg gekozen is o.a. dat het operationeel hebben en houden van een eigen emissie-meetteam, dat een breed palet aan metingen uit kan voeren, veel formatie en kosten met zich mee brengt. Vooral omdat, naast het praktisch uitvoeren van de metingen, elke meting onder een kwaliteitssysteem (accreditatie) moet worden ondergebracht en gehouden.

Emissiemetingen onder regie van de RUDZL worden nu alleen uitgevoerd op het moment dat er sprake is van handhavingsverzoeken, incidenten of (ernstige/langdurige) klachten.
Daar de resterende onderdelen van de vraag een grote overlap vertonen met vraag 9 hebben wij deze meegenomen in de beantwoording van onderstaande vraag 9.

Vraag 9) Kan het college per jaartal over de periode 2016-2022 aangeven welke kosten gemaakt zijn voor het uitvoeren van (lucht)metingen door gespecialiseerde firma’s? Zijn bij de uitgevoerde (lucht)metingen overschrijdingen van de vergunde emissie ruimte geconstateerd? Zo ja, hebben deze tot handhaving op oplegging van maatregelen geleid? Zo nee, waarom niet?

In onderstaande tabel zijn voor de periode 2016 tot eind 2022 de onder regie van de RUD ZL uitgevoerde meetsessies weergegeven, inclusief de bedrijven die het betrof (waar wij bevoegd gezag voor zijn). Tevens zijn daarin opgenomen het doel, de gemaakte kosten en de uitkomst van de toetsing aan dedesbetreffende vergunning.

Opgemerkt moet worden dat dit maar een klein deel van de werkzaamheden van de RUD ZL betreft in het kader van (lucht)emissiemetingen. Het grootste deel betreft bijvoorbeeld de toetsing van emissiemeetprogramma’s die de bedrijven moeten opstellen in het kader van de vergunning en de controle van de daaruit volgende metingen.

DOS-00047923 5

Jaar Bedrijf

Doel

Handhaving

Handhaving

bewijs bron overlast

Vergunning Vergunning Handhaving Handhaving

Handhaving

Handhaving Handhaving Handhaving

Kosten

Voldoet aan
eis Actie

(vergunning)

Opmerking

Betreft eigen meting, kosten alleen analyses metalen

Stof omgeving (Vrins- BuroBlauw)

Overschrijding inmiddels hersteld, moet wel nog formeel bevestigd worden

2016
2016
2017
2017
2017
2018
2019

2020

2022
2022
2022

RUMAL RUMAL RUMAL De Heus ZLSM Martens ECO

TPD Brunssum

Walkro

Martens ECO Houbesteyn Van de Weijer

€ 11.852,00 Ja

Analyses: € 1237,50

€ 7.180,00
€ 11.184,00 Ja

€ 2.199,68 Ja

Ja NVT

€ 6.675,00 € 13.810,00

€ 25.759,00

Nee Rechtsgang voortdurend

Nee Bedrijfsactiviteiten zijn niet lang daarna beëindigd

Last onder dwangsom, Nee resultaat is verbetertraject.

Voldoen nu

Voornemens Last onder dwangsom, lopend

€ 21.250,00 Nee

€ 5.930,00 € 17.682

lopend lopend

Zoals in bovenstaande tabel te lezen is wordt er altijd verder actie ondernomen in het geval de toetsing uitwijst dat niet voldaan wordt aan vergunningseisen. In principe is daarbij bij het merendeel sprake van oplegging van maatregelen of andere vormen van handhaving.
Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het vaak complexe zaken betreft waarvan het hele proces van klachten, handhaving, onderzoek, rechtsgang, maatregelen en opnieuw meten vaak vele jaren duurt.

Vraag 10) Uit welke onderdelen bestaat zo’n inspectie? Is dit een administratieve inspectie op kantoor uitgevoerd? Of wordt ook de inrichting geïnspecteerd en worden metingen gedaan? Indien dit laatste het geval is, op welke punten wordt gelet bij de inspectie en wat wordt er gemeten?

Een Wabo-inspectie bestaat uit het voorbereiden en uitvoeren van controles ter plaatse op basis van vergunningvoorschriften, rechtstreekse verboden, meldingen en/of de eisen uit het Activiteitenbesluit (of de gelijkwaardige voorzieningen). Deze inspecties vinden fysiek ter plaatse van de inrichting plaats. Hierbij wordt gecontroleerd op de staat van de inrichting en worden eventuele documenten opgevraagd om te beoordelen of het bedrijf ook voldaan heeft aan de voorschriften, waaronder de wettelijke keuringen van bijvoorbeeld apparatuur, vloervelden etc. en het uitvoeren van de vereiste metingen waaronder lucht.

Een reguliere Wabo-inspectie kan bestaan uit een integrale controle of een controle op een specifiek milieuthema. Een integrale controle is een inspectie waarbij de diverse vergunningsvoorschriften worden gecontroleerd en bij een milieuthema kan gedacht worden aan lucht, geluid, vloeistofdichte vloeren etc. Indien tijdens de inspectie blijkt dat er aanleiding is om metingen uit te voeren zoals lucht of geluidsmetingen worden medewerkers van de RUD ZL hiervoor benaderd. Zij zijn specifiek hiervoor opgeleid.

Naast de reguliere inspecties worden ook inspecties uitgevoerd naar aanleiding van klachten gemeld door bewoners uit de directe omgeving van het bedrijf en/of incidenten die bij bedrijven plaatsvinden. Daarnaast wordt administratief toezicht gehouden op basis van openbare en bedrijfsspecifieke documenten (inclusief het beoordelen van rapporten die naar aanleiding van de vergunning moeten worden ingediend).

Vraag 11) Welke criteria gebruikt het college en/of RUD ZL om bedrijven in te delen in de categorieën “hoog-risico”, “middel-risico’ en “laag-risico”?

Het indelen van een bedrijf in de categorieën “hoog-risico”, “middel-risico’ en “laag-risico” vindt door de RUD ZL plaats op basis van de onderstaande criteria:

  • complexiteit en aard van de inrichting;

  • aanwezigheid van gevaarlijke stoffen binnen de inrichting;

  • het naleefgedrag van het bedrijf;

  • incidenten bij het bedrijf;

  • klachten veroorzaakt door het bedrijf.

    Vraag 12) Waarom heeft het college geen beleid ontwikkeld over uitvoering en frequentie van Wabo-inspecties? Is het college voornemens dit alsnog te doen?

    Tot op heden hebben wij geen aanleiding gezien om aanvullend op de wettelijke eis voor inspectiefrequenties voor IPPC-installatie1 een beleid op te stellen voor het Wabo-toezicht.

    1 *IPPC-installaties zijn grote industriële bedrijven die vallen onder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). IPPC staat voor Integrated Prevention, Pollution and Control, oftewel geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging

Afhankelijk van de milieurisico’s, het nalevingsgedrag en de aanwezigheid van een gecertificeerd milieuzorgsysteem is ten minste één controlebezoek per drie jaar bij beperkte milieurisico’s en ten minste één controlebezoek per jaar bij grote milieurisico’s wettelijk vereist.

Zoals ook bedoeld bij de oprichting van de omgevingsdiensten heeft de RUD ZL voor bedrijven die onder ons gezag vallen, middels mandaat, de vrijheid voor onafhankelijke invulling.
De RUD ZL heeft echter aangegeven dat zij behoefte heeft aan risicoanalyses op bedrijfsniveau, doorvertaald naar bedrijfsspecifieke toezichtplannen met risico’s, beoordelingspunten en bijbehorende toezichtmethode en frequentie (risicogericht prioriteren). Wij gaan dit in afstemming met de RUD ZL in het eerste kwartaal verder oppakken.

Vraag 13) Waarom heeft de provincie ervoor gekozen om dit project niet te continueren? Is het college bereid dit project opnieuw te activeren en hiervoor de benodigde financiële middelen vrij te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

De intentie was om de aanbevelingen van het project samen met de RUD ZL een structureel karakter te geven in de te hanteren werkwijze van de RUD ZL. De uitwerking daarvan (structurele inzet en kosten) werd echter doorkruist door de lockdowns tijdens de coronacrises waardoor de urgentie van de uitwerking en de noodzaak om dit voor 2020/2021 te realiseren lager is ingeschat.

In de loop van 2022 is dit met voldoende urgentie weer opgepakt en zoals al eerder door GS richting de Zuidelijke Rekenkamer in reactie op haar rapport aangegeven, is het voornemen om de aanbevelingen van het project structureel te verankeren in de reguliere toezichttaak van de RUD ZL. Hiervoor is al een bespreking belegd met de RUD ZL om dit voor zover mogelijk al te incorporeren in de reguliere opdracht 2023 (aan RUD ZL), en structureel voor de opvolgende jaren.

Vraag 14) Hoe verklaart het college dat het in Limburg gehanteerde toezichtmodel zich op het niveau van het wettelijk minimum bevindt, terwijl de overige provincies vaker controleren dan wettelijk verplicht? Hoe verklaart het college dat de RUD ZL vrijwel geen onaangekondigde inspecties uitvoert, terwijl die in andere provincies wel gangbaar zijn? Wat wil uw college aan deze interprovinciale verschillen doen?

Zoals in onze bestuurlijke reactie op de bevindingen van de ZRK reeds aangegeven is destijds bewust gekozen is voor een minimalistische aanpak, welke niet substantieel afweek van landelijk beleid. De gekozen minimalistische aanpak, heeft inderdaad geleid tot niet meer dan het wettelijk minimum ten aanzien van het toezicht op WaBo- en Brzo-taken.

Naast de stappen die we zelf al zetten (zoals ten aanzien van de begroting en de extra taken c.q. opdrachten) zien we dat er ook landelijk, in navolging van rapport van de Algemene rekenkamer en het rapport van Van Aartsen, noemenswaardige ontwikkelingen zijn welke wij niet alleen volgen maar waar we ook in participeren en indien nodig initiëren. Dat neemt niet weg dat elk bevoegd gezag zijn eigen afweging maakt waardoor interprovinciale verschillen nooit te voorkomen zijn.

Zoals reeds eerder aangegeven staat, naast de minimalistische aanpak, de capaciteit voor toezicht de afgelopen jaren onder druk vanwege het niet beschikbaar zijn van voldoende gekwalificeerd personeel op de arbeidsmarkt hetgeen betekent dat de RUD ZL keuzes moet maken. Dit betekent dat het instrument van onaangekondigde controles ingezet wordt daar waar het echt meerwaarde heeft en nodig is, zoals bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten en/of ongewone voorvallen.

Vraag 15) Kan het college verklaren waarom dit openstaande bedrag van €3.5 miljoen aan opgelegde lasten onder dwangsom niet is geïnd? En hoe verhoudt dit zich tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel?

De hoogste dwangsom is uit 2004 en hangt samen met de bestuursdwang van 1,1 miljoen. Dit traject loopt nog steeds vandaar dat het leggen van conservatoir beslag (door deurwaarder voorafgaande aan rechtszaak) en executoir beslag (ten uitvoer leggen van beslag na rechtszaak) op dit moment nog niet aan de orde is.

Bij de andere dwangsom is een draagkrachtmeting en RIEC onderzoek gedaan en is besloten (nog) niet over te gaan tot het leggen van conservatoir en vervolgens executoir beslag.

De overige vorderingen hebben nog geen formele rechtskracht. Concreet betekent dit dat deze besluiten tot invordering van de lasten onder dwangsom nog onder de rechter liggen. Het leggen van conservatoir en executoir beslag is hier derhalve nog niet aan de orde.

Vraag 16) Van de opgelegde bestuursdwang blijkt slechts €25.656,24 daadwerkelijk teruggekomen bij de provincie. Volgens de ZRK zou een bedrag van €4.5 miljoen nog inbaar zijn. Kan het college verklaren waarom deze opgelegde bedragen niet zijn geïnd? En hoe verhoudt dit zich tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel?

Opgemerkt moet worden dat het bedrag van €4.5 miljoen niet correct is. Als Provincie Limburg hebben wij bij het uitvoeren van de bestuursdwang € 1.124.600,17 aan kosten gemaakt. Wij hebben er voor gekozen, binnen de wettelijke mogelijkheden, de vier overtreders aan te schrijven voor dat bedrag om de kans op terugbetaling te verhogen, met dien verstande dat slecht 1 partij deze hoeft te betalen, het is dus niet vier maal dat bedrag.

Gedeputeerde staten van Limburg

voorzitter

secretaris

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen Plusquin over Onderzoek naar vergunningen waarbij veroordeeld adviesbureau was betrokken

Lees verder

Schriftelijke vragen Plusquin Voortgezette jacht op de haas ondanks landelijk verbod

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer