Vragen over officiële erkenning dat combi-lucht­wassers meer stank veroor­zaken


Indiendatum: apr. 2018

Heerlen, 20-04-2018

Geacht college,

In een brief aan de Tweede Kamer van 3 april jl. heeft Staatssecretaris van Veldhoven (Min IenW) erkend dat combi-luchtwassers voor geurverwijdering een veel slechtere prestatie leveren dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. De bestaande regelgeving (o.b.v. de Wet geurhinder en veehouderij, en het Activiteitenbesluit) zal hierop worden aangepast. Dat zal dan in ieder geval doorwerken naar nieuw te verlenen vergunningen.

Maar in bestaande situaties betekent dit dat de geuroverlast voor omwonenden – en juist bij woningen die dichtbij liggen worden de combi-luchtwassers toegepast – aanmerkelijk hoger is dan berekend. Het zelfde geldt voor lopende vergunningprocedures en in gang gezette investeringen.

1) De Staatssecretaris schrijft dat zij “voor lopende vergunningprocedures en in gang gezette investeringen” samen met IPO en VNG bespreekt hoe de beoordeling op een zorgvuldige wijze plaats kan vinden, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Erkent u, met de staatssecretaris, dat in lopende procedures een herbeoordeling op zijn plaats is?

2) Bent u de mening toegedaan dat er met verleende vergunningen, ook al zijn die op verkeerde veronderstellingen (m.b.t. de daadwerkelijke geurverwijdering) gebaseerd, zonder meer gebouwd kan worden?

3) Hoe beoordeelt u in dit kader het op 16 april jl. verzonden actualisatie- c.q. intrekkingsverzoek m.b.t de vergunning voor het Nieuw Gemengd Bedrijf te Grubbenvorst?

4) Als u van mening bent dat de vergunning niet geactualiseerd of ingetrokken hoeft te worden, hoe gaat u omwonenden dan compenseren voor de hogere stankoverlast?

De Staatssecretaris heeft tevens aangegeven dat zij in bestaande situaties “met IPO en VNG… het gesprek wil aangaan op welke wijze de hoge geurbelasting … op zorgvuldige wijze aangepakt kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan het optimaliseren van bestaande technieken en het ontwikkelen en stimuleren van alternatieve technieken”

5) Vindt u dat er in bestaande situaties, waar de geuroverlast dus hoger is dan tot nu toe werd aangenomen, ook een verantwoordelijkheid voor de provincie is, tezamen met de gemeentes, om deze terug te brengen?

6) Bent u bereid hiervoor bestaande vergunningen te actualiseren?

7) Bent u bereid hierop ook de gemeentes aan te spreken?

8) Op welke wijze betrekt u deze ontwikkeling bij de verdere uitwerking van het beleid m.b.t. intensieve veehouderij, zoals aangekondigd in de Cie RLN van 17 november 2017?

Graag beantwoording binnen de daarvoor gestelde termijn,

Met vriendelijke groet,

Pascale Plusquin

Partij voor de Dieren Limburg

Indiendatum: apr. 2018
Antwoorddatum: 19 jun. 2018

Vraag 1.
De Staatssecretaris schrijft dat zij "voor lopende vergunningprocedures en in gang gezette investeringen" samen met IPO en VNG bespreekt hoe de beoordeling op een zorgvuldige wijze plaats kan vinden, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Erkent u, met de staatssecretaris, dat in lopende procedures een herbeoordeling op zijn plaats is?

Antwoord.
Wij zijn met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van oordeel dat lopende vergunningprocedures voor veehouderijen met aangevraagde gecombineerde luchtwassers (combi luchtwassers) onder het bevoegd gezag van ons college niet zondermeer vergund kunnen worden.

Vraag 2.
Bent u de mening toegedaan dat er met verleende vergunningen, ook al zijn die op verkeerde veronderstellingen (m.b.t. de daadwerkelijke geurverwijdering) gebaseerd, zonder meer gebouwd kan worden?

Antwoord.
Voor een veehouderij die beschikt over een rechtsgeldige vergunning met daarin opgenomen gecombineerde luchtwassers, maar deze nog niet heeft gerealiseerd, is niet gezegd dat deze niet gebouwd kan worden. Immers als met een vergunde gecombineerde luchtwasser ruimschoots kan worden voldaan aan de wettelijke geurnormeringen, kan zelfs met een veel lager verwijderingsrendement van 40% worden voldaan aan de wettelijke geurnormeringen.

Verder kan zich ook een situatie voordoen van een nog niet gerealiseerde veehouderij, welke beschikt over een rechtsgeldige vergunning en ook reeds investeringen heeft gedaan op basis van een door ons college verleende vergunning. Deze ondernemer handelt dan in overeenstemming met de vergunning. Er kan dan niet gesteld worden dat er niet gebouwd mag worden.

Vraag 3.
Hoe beoordeelt u in dit kader het op 16 april jl. verzonden actualisatie- c.q. intrekkingsverzoek m.b.t de vergunning voor het Nieuw Gemengd Bedrijf te Grubbenvorst?


Antwoord.

Op 17 april 2018 hebben wij een verzoek ontvangen om de door ons college aan Heideveld Beheer BV, de varkenshouderij binnen het concept Nieuw Gemengd Bedrijf, verleende omgevingsvergunning in te trekken dan wel zodanig te actualiseren dat de vergunde bedrijfsvoering tenminste voldoet aan de wettelijke eisen van de Wet geurhinder en veehouderij, gebaseerd op de meest actuele milieu-inzichten.

Wij hebben aan verzoeker laten weten dat uit het verzoek niet blijkt dat hij namens de diverse genoemde (rechts)personen gemachtigd is om te mogen optreden, aangezien de machtigingen ontbreken. Gelet op het feit dat verzoeker zelf niet woonachtig is in de omgeving van de inrichting gelegen aan de Laagheide
te Grubbenvorst en de gevolgen van de inrichting zich niet bij hem voordoen, hebben wij dit verzoek in deze kwestie moeten beschouwen als afkomstig van een niet-belanghebbende. Overigens zijn inmiddels meerdere nieuwe verzoeken ontvangen. Met de realisatie van de varkenshouderij is inmiddels een aanvang is gemaakt. Hiermee zijn omvangrijke investeringen gemoeid waarin ook begrepen extra maatregelen, die raken aan de bedrijfsvoering van de
luchtwassers. Daarom zal in het licht van deze nieuwe procedures bezien worden of er een rendementsmeting aan de vergunning kan worden toegevoegd.

Vraag 4.
Als u van mening bent dat de vergunning niet geactualiseerd of ingetrokken hoeft te worden, hoe gaat u omwonenden dan compenseren voor de hogere stankoverlast?

Vraag 5.
Vindt u dat er in bestaande situaties, waar de geuroverlast dus hoger is dan tot nu toe werd aangenomen, ook een verantwoordelijkheid voor de provincie is, tezamen met de gemeentes, om deze terug te brengen?

Vraag 6.
Bent u bereid hiervoor bestaande vergunningen te actualiseren?

Vraag 7.
Bent u bereid hierop ook de gemeentes aan te spreken?


Antwoord op vraag 4, 5, 6 en 7

Zoals te lezen valt in de brief van de Staatssecretaris van 3 april 2018 verandert er niets voor bestaande bedrijven met een combi luchtwasser die niet worden gewijzigd, of die een vervangingsinvestering willen doen waarbij de geurbelasting en het aantal dieren van een of meerdere diercategorieën niet toeneemt.
De ondernemer heeft de investering immers gedaan op basis van een vergunning die door het bevoegd gezag is afgegeven en mag dus handelen in overeenstemming met die vergunning.

Weliswaar dwingt aanpassing van de reductiepercentages niet tot een wijziging bij bestaande veehouderijen, maar met de verhoging van de emissiefactoren staat wel vast dat bestaande bedrijven een hogere geurbelasting veroorzaken dan waarvan het bevoegde gezag is uitgegaan bij oprichting of wijziging van de veehouderij. Dat kan er soms voor omwonenden toe leiden dat sprake is van een (verdere) overschrijding van de geurnormen (zogenaamde overbelaste situatie).

Op 7 juni jl is in een bestuurlijk overleg met de staatssecretaris verder verkend op welke wijze de hoge geurbelasting in gezamenlijkheid en op zorgvuldige wijze aangepakt kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan het optimaliseren van bestaande technieken en het ontwikkelen en stimuleren van alternatieve technieken. Ook moet worden bezien op welke wijze de controle op en de handhaving van
de goede werking van combi luchtwassers kan worden verbeterd en in het verlengde hiervan het delen van juridische informatie. Een andere maatregel waarover nog wordt nagedacht, maar die in dit verband wel genoemd kan worden betreft de zogenoemde APK keuring. Het gaat dan om de beoordeling van
stallen in zogenoemde knelpuntensituatie (geur) waarbij door de overheid toch kan worden afgedwongen dat een veehouder aanpassingen moet doorvoeren. Ook zal er een commissie geur worden ingesteld die zich o.a. moet buigen over de ontstane problematiek en mogelijke knelpunten (bv extra investeringen, nodig naar aanleiding van de bijgestelde normen).

Gelet op bovenstaande is het actualiseren van vergunningen nu niet aan de orde. Pas als de uitkomsten van het overleg tussen betrokken partijen en de resultaten van de in stellen commissie geur naar te treffen maatregelen bekend zijn, kan door het bevoegd gezag nagedacht worden over het actualiseren van vergunningen in overbelaste situaties. Daarnaast wordt erop gewezen dat het actualiseren maatwerk per veehouderij vraagt, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de vergunde rechten en de gedane investeringen door de ondernemer.

Het compenseren van omwonenden voor een hogere geurbelasting is niet aan de orde. Het bedrijf beschikt immers over een rechtsgeldige omgevingsvergunning welke is verleend op basis van de op dat moment geldende wettelijke geuremissiefactoren, zoals vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Compensatie of schadevergoeding is overigens pas aan de orde indien er
daadwerkelijk schade ontstaan is en deze het gevolg zou zijn van onze besluitvorming.

Wij wijzen erop dat wij niet de mogelijkheid hebben om bestaande vergunningen te wijzigen die onder het bevoegd gezag vallen van de colleges van Burgemeester en Wethouders van de verschillende gemeenten. Het overleg Rijk, IPO en VNG is er op gericht om te proberen een gezamenlijke lijn uit te zetten.

Voor wat betreft de varkenshouderijen onder het bevoegd gezag van Gedeputeerde Staten van Limburg, op dit moment een 8-tal waarvan 3 bedrijven nog in procedure zijn om te worden opgericht c.q. uitgebreid, zijn wij op dit moment aan het inventariseren bij welke veehouderijen tegelijkertijd sprake is van gecombineerde luchtwassers waardoor nu niet meer kan worden voldaan aan de wettelijke
geurnormen.

Vraag 8.
Op welke wijze betrekt u deze ontwikkeling bij de verdere uitwerking van het beleid m.b.t. intensieve veehouderij, zoals aangekondigd in de Cie RLN van 17 november 2017?


Antwoord.

Bij de uitwerking van het beleid voor de intensieve veehouderij, zoals dat aan de orde is geweest in het debat in de commissie RLN van november jl zal rekening worden gehouden met de meest actuele maatregelen en effecten. In dit verband wordt ook samengewerkt met de betrokken gemeenten. De mededeling portefeuillehouder inzake aanpak intensieve veehouderij is woensdag 13 juni 2018 aan uw Staten gezonden.


Gedeputeerde Staten van Limburg

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen ex art. 39 RvO inzake aardgasvrije wijken

Lees verder

Schriftelijke vragen geluidsverstoring door helicoptervluchten Heuvelland

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer