Vragen Aansluiten bij initi­a­tieven emis­sie­re­ductie en beperking gezond­heids­ef­fecten inten­sieve veehou­derij


Indiendatum: mei 2017

In dagblad Trouw van 2 mei 2017 doen CDA-gedeputeerden Maij (Overijssel) en Dijk (Gelderland) een oproep aan de Rijksoverheid om de provincie de ruimte te geven de emissies van de intensieve veehouderij verder te mogen terugdringen dan op basis van de nu geldende wetgeving mogelijk is. Het gaat met name om het kunnen voorschrijven van in het buitenland toegepaste, maar in Nederland nog niet erkende, staltechnieken en om de bevoegdheid ook vergunningen van bestaande bedrijven periodiek te kunnen herzien. De Crisis & Herstelwet biedt, als het Ministerie van I&M daarvoor toestemming geeft, mogelijkheden om als provincie verder te gaan dan landelijke wetgeving (vooralsnog) toestaat.

1) Bent u op de hoogte van het ingezonden stuk in Trouw van 2 mei jl., waarin collega gedeputeerden Maij en Dijk een oproep doen aan de Rijksoverheid om de provincie wettelijk meer mogelijkheden te geven emissies in de intensieve veehouderij te reduceren?

2) Is de verantwoordelijk gedeputeerde bereid om e.e.a. samen met de gedeputeerden van Overijssel en Gelderland bij het Ministerie te bepleiten, en, zo nodig, daarbij het instrumentarium van de Crisis & Herstelwet te benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?

Limburg kent regio’s die zwaar belast zijn door emissies van de intensieve veehouderij. In de Gelderse Vallei hebben gezamenlijke overheden met agrarische belangenorganisaties een regionale aanpak opgestart (Manifest Gezonde Leefomgeving, zie link om emissies van de veehouderij terug te dringen. Onderdelen van deze aanpak zijn pilots met innovatieve technologie, en daarnaast een “interim beleid” 1. Voor het toepassen van BBT bij vergunningverlening voor het gehele bedrijf (en niet alleen nieuwe stallen) en toepassing van technieken die nog niet op de TacRav lijsten staan.

3) Bent u op de hoogte van het gezamenlijke initiatief (overheden, bedrijfsleven) Manifest Gezonde Leefomgeving Veehouderij in de Gelderse Vallei? Hoe waardeert u het initiatief, en bent u bereid vergelijkbare pilots met innovatieve technologie op te starten?

4) Is GS bereid het interim beleid van de gemeentes in de Gelderse vallei toe te passen? Zo nee, waarom niet? Ontstaat er dan niet een ongelijk speelveld met de Gelderse bedrijven?

Er zijn ook initiatieven waarbij terugdringen van de fijnstof uitstoot wordt gecombineerd met verbetering van dierenwelzijn. Zoals de Kipster stal in de gemeente Venray (link), waarbij gedeputeerde Mackus het eerste beton stortte bij de start van de bouw (video).

5) Deelt GS de opvatting dat verbetering van dierenwelzijn een integraal onderdeel is van duurzaamheid? Zo ja, op welke manier stimuleert de provincie Limburg dit, bijvoorbeeld via Limburgse Landbouw Loont -2?

In de provincie Limburg is er voor de gemeente Nederweert een onderzoek opgestart, dat, volgens de antwoorden op vragen van de SP-fractie (dd. 4-10-2106), eind 2016 zou zijn afgerond.

6) Is het onderzoek naar de fijnstof uitstoot in Nederweert (“Ontwikkeling gebiedsgericht model fijnstof Nederweert”) inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de belangrijkste uitkomsten wat betreft de omvang en oorzaak van de fijnstof uitstoot? Zo nee, wat is de reden van de vertraging?

7) Op welke wijze zijn de uitkomsten vertaald in het vergunningenbeleid om de fijnstof uitstoot terug te dringen? Wordt er, zoals eerder door GS aangegeven2, met behulp van de uitkomsten nu ook cumulatief (en niet alleen op bedrijfsniveau) getoetst op normoverschrijdingen?

8) Wat is de aanleiding om een nieuw onderzoek te starten, o.l.v. prof. Heederik, naar secundair fijnstof en ultra fijnstof?

9) Wordt daarbij ook gekeken naar PM2,5 in het licht van de nieuwe EU verplichting om de uitstoot daarvan terug te brengen?

10) Waarom wordt daarbij ook gekeken naar bronnen van buiten de onderzochte regio? Iedere regio moet toch, volgens geldende wetgeving, zelf zorgen onder de luchtkwaliteitsnormen te blijven?

In juli 2016 is het VGO-onderzoek uitgekomen, over de volksgezondheidseffecten van de intensieve veehouderij. Naar aanleiding daarvan hebben verschillende fracties in de Staten kritische vragen gesteld over het Limburgse beleid. Inmiddels wordt door de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant, in afwachting van landelijke wet- en regelgeving, een interim beleid gevoerd om te voorkomen dat voor omwonenden de gezondheidsrisico’s groter worden. Deze aanpak, die ook een beroep doet op de verantwoordelijkheid van de veehouder, is gepresenteerd op de bestuurlijke VNG bijeenkomst landelijk gebied van 14-9-2106: zie (link), Workshop OD ZO-Brabant.

11) Vindt GS het aanvaardbaar dat er, zo lang er nog geen geldende landelijke wetgeving is om de volksgezondheidsrisico’s van grote veehouderijbedrijven te beperken, in de vergunningverlening daarmee vooralsnog geen rekening wordt gehouden?

12) Zo niet, is GS bereid om mét de verantwoordelijke gemeentes de benadering van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant, met als doel het voorkomen dat voor omwonenden de volksgezondheidsrisico’s groter worden, over te nemen?

13) Is het college het met ons eens, dat indien GS geen stappen onderneemt er een ongelijk speelveld met de Brabantse bedrijven onstaat?

Wij vertrouwen op antwoord binnen de daarvoor geldende termijn,

Met vriendelijke groet,

P. Plusquin, C. Brugman

Partij voor de Dieren Groen Links

1 Details van deze aanpak, en het “interim beleid”, zijn op 9 maart jl. gepresenteerd op een studiedag van de VNG, zie https://vng.azavista.com/event_website_pages/view/home/57e27c11-a3d8-4f32-8dbd-0f84ac110004/0850d38635, presentatie 5 “Ruimtelijke impact van fijn stof bij veehouderijen”.

2 Zie “Informerend stuk inzake toezeggingen 2442 en 2645” dd. 18 oktober.

Indiendatum: mei 2017
Antwoorddatum: 18 jul. 2017


Vraag 1) Bent u op de hoogte van het ingezonden stuk in Trouw van 2 mei jl., waarin collegagedeputeerden Maij en Dijk een oproep doen aan de Rijksoverheid om de provincie wettelijkmeer mogelijkheden te geven emissies in de intensieve veehouderij te reduceren?

Ja.

Vraag 2) Is de verantwoordelijk gedeputeerde bereid om e.e.a. samen met de gedeputeerden vanOverijssel en Gelderland bij het Ministerie te bepleiten, en, zo nodig, daarbij hetinstrumentarium van de Crisis & Herstelwet te benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, opwelke termijn?

Daar waar het effectiever is om verantwoordelijkheden en bevoegdheden op provinciale schaal uit tevoeren zullen wij via het IPO bepleiten om die onderwerpen bij de provincie te beleggen.
Via de ontwikkeling van de wet veedichte gebieden lopen er al acties om een deel van deverantwoordelijkheid bij de Provincies te beleggen, en ook de nieuwe omgevingswet zal meer ruimtebieden voor regionale differentiatie.

Via het IPO hebben we er bij het ministerie voor gepleit om de compartimentering volgens demeststoffenwet te verkleinen waardoor de verhandeling van mestproductierechten uitsluitend binnen hetLimburgs deel van het concentratiegebied Zuid zal plaatsvinden, en het milieurendement vanmaatregelen derhalve ook binnen de provinciegrens blijft.
Goede mogelijkheden voor het bevoegde gezag (die bij veehouderij in het overgrote deel de gemeenteis) om een vergunning periodiek te herijken is daarbij zeker een te onderzoeken optie. Op dit momentgeldt er overigens al een actualiseringsverplichting voor vergunningen van IPPC-bedrijven.

Ook het versneld kunnen toepassen van in het buitenland toegepaste, maar in Nederland nog nieterkende stalsystemen, kan daarbij een effectief middel zijn. Binnen de milieuwetgeving kan echter geenspecifiek stalsysteem worden voorgeschreven, maar worden er normen gesteld aan de emissie enbelasting van geur, ammoniak en fijnstof. De emissie uit een bedrijf wordt genormeerd bepaald op basisvan het aantal te houden dieren en het te hanteren stalsysteem. Dit is op dit moment de basis voorvergunningverlening aan bedrijven. De uitstoot van geur, fijnstof en ammoniak van een stalsysteemdienen derhalve bekend te zijn en in regelingen zoals de RAV-lijst vastgelegd te zijn voordat ze gebruiktkunnen worden als juridische basis bij het verlenen van een vergunning. De erkenning van dezesystemen gebeurt landelijk. Als iedere provincie voor zichzelf van stalsystemen het milieurendement gaatbepalen zal dat niet tot een versnelling van het erkennen van innovatieve stalsystemen leiden. Dat zalons inziens dus een landelijke verantwoordelijkheid moeten blijven. Wel zullen wij blijven pleiten voor eenversnelling van erkenning van nieuwe technieken. De staatssecretaris van IenM heeft onlangs (Brief aanTweede Kamer d.d.1 juni 2017) al aangekondigd de erkenningsprocedure voor nieuweemissiebeperkende maatregelen te willen versnellen.
Overigens is het via de zogenaamde proefstal regeling al mogelijk om innovatieve, nog niet erkende,stalsystemen te vergunnen, teneinde de effectiviteit daarvan te kunnen bepalen. Vergunningverlening opbasis van de proefstal regeling wordt wel als omslachtig en arbeidsintensief gekenmerkt.

Vraag 3) Bent u op de hoogte van het gezamenlijke initiatief (overheden, bedrijfsleven) Manifest GezondeLeefomgeving Veehouderij in de Gelderse Vallei?
Hoe waardeert u het initiatief, en bent u bereid vergelijkbare pilots met innovatieve technologie op testarten?

Ja, wij zijn op de hoogte van het initiatief.
Verminderen van milieubelasting door het toepassen van moderne stalsystemen is ook voor de provincieLimburg een prioriteit. Voor het stimuleren van de ontwikkeling van emissiearme technieken om zevervolgens te kunnen erkennen en breed te kunnen gebruiken hebben we de afgelopen jarensubsidieregelingen geboden zowel onder SILG (subsidieregeling excellent produceren) als POP3.

Vraag 4) Is GS bereid het interim beleid van de gemeentes in de Gelderse vallei toe te passen? Zo nee, waaromniet? Ontstaat er dan niet een ongelijk speelveld met de Gelderse bedrijven?

Zoals al eerder gesteld kan het toepassen van een specifiek stalsysteem op dit moment niet viavergunningverlening worden afgedwongen. Verder is het verlenen van vergunningen in het over grotedeel van de gevallen geen bevoegdheid van de provincie, maar van de gemeenten. Het stimuleren vanhet toepassen van technieken met een beter milieurendement dan op basis van bestaande wetgevingwordt vereist, vraagt om een dialoog met de ondernemer in het geval van een vergunningaanvraag.Provincie en Limburgse gemeenten passen dit reeds in concrete casuïstiek toe. Wij verwachten dus nietdat er een ongelijk speelveld met Gelderse bedrijven dreigt te ontstaan.

Vraag 5) Deelt GS de opvatting dat verbetering van dierenwelzijn een integraal onderdeel is vanduurzaamheid? Zo ja, op welke manier stimuleert de provincie Limburg dit, bijvoorbeeld viaLimburgse Landbouw Loont -2?

Duurzaamheid bestaat uit veel aspecten waaronder dierwelzijn. Landelijk worden de eisen op het gebiedvan dierwelzijn geformuleerd. Het formuleren van doelen en het stellen van kaders en eisen op hetgebied van dierwelzijn beschouwen wij als een landelijke verantwoordelijkheid. In LLTL 2 zijn daaromgeen aanvullende doelen of maatregelen ter verbetering van dierwelzijn opgenomen. Wel stimuleren wemiddels subsidieregelingen de ontwikkeling van innovatieve integraal duurzame stallen waarbij in eenaantal gevallen ook het verbeteren van dierwelzijn deel van uitmaakt. Een voorbeeld hiervan is hetKipster stalconcept in Oirlo dat in samenspraak met de Dierenbescherming tot stand is gekomen.

Vraag 6) Is het onderzoek naar de fijnstof uitstoot in Nederweert (“Ontwikkeling gebiedsgerichtmodel fijnstof Nederweert”) inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de belangrijkste uitkomstenwat betreft de omvang en oorzaak van de fijnstof uitstoot? Zo nee, wat is de reden van devertraging?

Door het uitgevoerde onderzoek is er een gedetailleerd ruimtelijk beeld verkregen van de vergundebelaste situatie voor fijn stof voor het NIBM gebied binnen de gemeente Nederweert, dit is het meestbelaste deelgebied van de gemeente. Hiermee is ook beter duidelijk waar wel of geenontwikkelingsruimte in het gebied is qua emissies. Het goed krijgen van de benodigde invoergegevensheeft meer tijd gekost dan oorspronkelijk gedacht, daarom heeft het onderzoek enige vertragingopgelopen.

Vraag 7) Op welke wijze zijn de uitkomsten vertaald in het vergunningenbeleid om de fijnstof uitstootterug te dringen? Wordt er, zoals eerder door GS aangegeven, met behulp van deuitkomsten nu ook cumulatief (en niet alleen op bedrijfsniveau) getoetst opnormoverschrijdingen?

Na het regelen van een aantal formaliteiten met het ministerie van I&M over het gebruik van specifiekegegevens kan de gemeente Nederweert de resultaten van het onderzoek gebruiken als onderdeel vanhaar vergunningen beleid, door cumulatief en niet alleen op bedrijfsniveau te toetsen. De gemeente zalin de komende periode een besluit nemen of, en op welke wijze, ze dat zullen doen. Ook anderegemeenten kunnen dan bezien of ze het model willen gebruiken.

Vraag 8) Wat is de aanleiding om een nieuw onderzoek te starten, o.l.v. prof. Heederik, naar secundairfijnstof en ultra fijnstof?

Het onderzoek zoals beschreven in vraag 6 betreft een modelmatige analyse van de omgevingsbelastingmet fijnstof gebruik makend van de vergunde emissie in het onderzoeksgebied. Het onderzoek dat onderleiding van prof. Heederik wordt uitgevoerd is op basis van daadwerkelijke metingen van de luchtkwaliteit.De directe aanleiding zijn de resultaten uit de in 2016 gepresenteerde VGO studie naar de gevolgen vooromwonenden van intensieve veeteelt in Noord Limburg en ZO Brabant en het rapport ‘emissies vanendotoxinen uit de veehouderij’. Deze studies geven aan dat er grotere risico’s op bepaalde longziektenin de nabijheid van concentraties van IV bedrijven zijn. Uit contact met het IRAS, het onderdeel van hetVGO-consortium dat de luchtkwaliteits en endotoxine-metingen heeft uitgevoerd, bleek dat er nog te veelkennishiaten zijn, om goed te kunnen duiden waar het verhoogde risico op deze longziektes door wordtveroorzaakt. Dit onderzoek heeft tot doel om een betere duiding van de onderliggende oorzaken tekunnen geven.

Bij een volgend onderzoek is het voornemen dat ook de fijnstof belasting vanuit andere sectoren zoalsverkeer en industrie onderzocht wordt.

Vraag 9) Wordt daarbij ook gekeken naar PM2,5 in het licht van de nieuwe EU verplichting om deuitstoot daarvan terug te brengen?

Het nader onderzoek fijnstof en endotoxinen intensieve veeteelt Noord-Limburg richt zich op devormingsmechanismen van fijnstof als gevolg van emissie vanuit de intensieve veeteelt. Er wordt nietspecifiek naar de uitstoot van PM2.5 gekeken.

Vraag 10) Waarom wordt daarbij ook gekeken naar bronnen van buiten de onderzochte regio?
Iedere regio moet toch, volgens geldende wetgeving, zelf zorgen onder de luchtkwaliteitsnormen teblijven?

In dit onderzoek wordt niet specifiek naar bronnen van buiten de onderzochte regio gekeken. Het is welzo dat bronnen van buiten de regio altijd een rol spelen en zoveel mogelijk bekend moeten zijn, om eengoede analyse op lokaal niveau te kunnen uitvoeren.

Vraag 11)Vindt GS het aanvaardbaar dat er, zo lang er nog geen geldende landelijke wetgeving is om devolksgezondheidsrisico’s van grote veehouderijbedrijven te beperken, in de vergunningverlening daarmeevooralsnog geen rekening wordt gehouden?

Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 8 zijn er momenteel nog te veel kennishiaten, omgoed te kunnen duiden waar het verhoogde risico op longziektes, zoals aangegeven in de VGO studie,door wordt veroorzaakt. Naast het in Limburg uit te voeren onderzoek van prof. Heerderik lopen ermeerdere onderzoeken naar een betere duiding van de mogelijke oorzaken, waarbij vooral naarendotoxinen en secundair fijnstof wordt gekeken.

In de Brief aan Tweede Kamer d.d.1 juni 2017 inzake ‘reactie op diverse onderzoeken naar de relatietussen veehouderij en gezondheid’ geven de staatsecretarissen van IenM en EZ aan dat de conclusiesvan de onderzoeken naar een betere duiding naar verwachting in 2018 beschikbaar zijn. Dan wordtduidelijk of een norm voor endotoxinen voor de buitenlucht, en nieuwe normen voor fijnstof binnen dewetgeving zullen worden ingevoerd.

Zonder aanpassing van bestaande wetgeving is het moeilijk voor een bevoegd gezag om via hetregulerende spoor (vergunningverlening in het kader van de milieuwetgeving) scherpere eisen te stellen.Net zo als in de andere regio’s zijn we ook in Limburg samen met de gemeenten op zoek naar anderewegen, die meer op vrijwilligheid dan op dwang zijn gebaseerd, om vergroting van gezondheidsrisico’s tevoorkomen. We zullen daarbij samen met de gemeenten, de in andere regio’s toegepaste vormen vaninterim beleid beoordelen op resultaat en toepasbaarheid in de Limburgse situatie. De staatssecretarisvan IenM heeft toegezegd een ‘Handreiking veehouderij en volksgezondheid’ voor andere overheden tezullen opstellen om hen op dit punt te ondersteunen in de beoordeling van vergunningaanvragen.
Ook hiervan zullen wij bezien op welke wijze dat in de Limburgse situatie kan worden toegepast.

Vraag 12) Zo niet, is GS bereid om mét de verantwoordelijke gemeentes de benadering van de OmgevingsdienstZuid-Oost Brabant, met als doel het voorkomen dat voor omwonenden de volksgezondheidsrisico’s groterworden, over te nemen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 11.

Vraag 13) Is het college het met ons eens, dat indien GS geen stappen onderneemt er een ongelijkspeelveld met de Brabantse bedrijven ontstaat?

Zoals bij het antwoord op vraag 11 aangegeven zullen wij samen met de Limburgse gemeenten op basisvan de resultaten van de in andere regio’s gehanteerde vormen van interim beleid beoordelen of die ookin de Limburgse situatie toegepast zouden moeten worden. Tot die tijd kan er enige vorm van ongelijkspeelveld bestaan alhoewel de landelijk vastgestelde wetgeving en normering de belangrijkste basis voorhet regulerende beleid voor fijnstof in het kader van de milieuwetgeving blijft.

Gedeputeerde Staten van Limburg

voorzitter

secretaris