Schrif­te­lijke vragen over Struc­turele fraude bij co-vergisting


Indiendatum: mei 2019

Geacht College,

Blijkens een rapport uit 2016 van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Noord, (RIEC-rapportage), waaraan o.m. Openbaar Ministerie, politie en enkele provincies meewerkten, en waarover een landelijk dagblad publiceerde, is er sprake van structurele en wijd verbreidefraude bij co-vergisting. Zo is o.m. bij 75% van de geïnspecteerde handelaren sprake van overtredingen, en zijn er in 2 jaar landelijk 19 strafrechtelijke onderzoeken gestart in deze sector. In de RIEC-rapportage wordt een ongekend hard, negatief oordeel geveld over co-vergisting. Co-vergisting staat in het teken van duurzaamheid, maar is tegelijkertijd doordat stoffen kunnen worden bijgemengd een vorm van afvallozing.

De provincie Limburg is betrokken bij de sector als opdrachtgever voor de Omgevingsdiensten (handhaving en vergunningverlening) en ook via investeringen in 4 mestfabrieken (aldus het NRC-artikel).

1) Is uw College bekend met het artikel in NRC-Handelsblad van 16 mei jl. over de wijd verbreide en structurele fraude bij co-vergisting?

2) Hoeveel vestigingen van co-vergisters zijn er in Limburg (graag op een kaart weergeven)?

3) Deelt het College de conclusie van de RIEC-rapportage dat er aanzienlijke gezondheidsrisico’s zijn doordat er in de keten regelmatig schadelijke afvalstoffen gemengd worden met ter verwerking aangeboden mest?

4) De RIEC-rapportage uit 2016 maakt duidelijk dat de fraudeproblematiek in de co-vergisting-keten structureel is, en landelijk. Heeft het College indertijd kennis genomen van de RIEC-rapportage?

5) Zo ja, welke stappen heeft het College vervolgens gezet, in haar rol als opdrachtgever voor de (betreffende) Omgevingsdienst(en), en als partner in de handhavingsketen, om toezicht op en handhaving bij bedrijven in de co-vergisting-keten te verbeteren?

6) Volgens het NRC-artikel investeert de provincie 7,2 miljoen euro in vier Limburgse mestverwerkingsinstallaties. In welk door PS geaccordeerd besluit is dit vastgelegd? Behoren hiertoe ook co-vergistingsinstallaties?

7) Is het juist, zoals NRC-Handelsblad weergeeft in haar verslag van het interview met gedeputeerde Mackus, dat het College voorstander is vanuitbreiding van mestverwerking, en ook van provinciale subsidiëring hiervan?

8) Is daarbij volgens het College ook een rol weggelegd voor covergisting? Geven de conclusies van het RIEC-rapport het College aanleiding deze positieve waardering te herzien?

9) Het RIEC-rapport toont aan dat, vanwege de structuur van de aanvoer-, transport- en verwerkingsketen, de sector inherent zeer fraudegevoelig is: bijmengen is te eenvoudig en financieel te aantrekkelijk. Welke concrete aanwijzingen heeft het College dat deze inherente gebreken afdoende te bestrijden zijn?

10) Welke sanctie-mogelijkheden heeft het College wanneer mocht blijken dat een co-vergistingsinstallatie op het grondgebied van Limburg in de fout gaat (fraude, overschrijding van emissie-normen etc.)
11) Kan het College uitsluiten dat er volksgezondheidsrisico’s gemoeid zijn met de praktijk van covergisting? Welke stappen gaat het College zetten om deze risico’s uit te sluiten?

12.) Kan het College uitsluiten dat de bijgemengde schadelijke stoffen, zoals bv. verfslib en xtc-resten in het grondwater komen en een bedreiging vormen voor natuur, (landbouw-)grond, grond- en drinkwatervoorziening?

13.) Bent u het eens met de conclusie van het Openbaar Ministerie dat de enige oplossing voor het mestoverschot en de mestfraude een aanpak bij de bron is, minder dieren? Zo ja, welke maatregelen koppelt u daaraan? Zo nee, waarom niet?

We zien uit naar de beantwoording van de vragen binnen de gebruikelijke termijn.

Met vriendelijke groet,

Pascale Plusquin

Fractievoorzitter Partij voor de Dieren Limburg

Indiendatum: mei 2019
Antwoorddatum: 9 jul. 2019

Vraag 1.
Is uw College bekend met het artikel in NRC-Handelsblad van 16 mei j l. over de wijd verbreide en structurele fraude bij co-vergisting?

Antwoord.
Ja, ons college heeft kennisgenomen van het artikel.

Vraag 2.
Hoeveel vestigingen van co-vergisters zijn er in Limburg (graag op een kaart weergeven)?

Antwoord.
Onder het bevoegd gezag van Gedeputeerde Staten van Limburg zijn er 10 co-vergisters vergund, waarvan 5 operationeel. Van de 5 niet operationele co-vergisters zijn er 2 buiten bedrijf (ontmanteld) en moeten er 3 nog worden opgericht.

BedrijfAdresOpmerkingen
1Houbensteyn Beheer BV
YsselsteynVerwerkt eigen mest en mest van derden
2VOG van Gennip Vredepeel
VredepeelVerwerkt eigen mest en mest van derden
3Ashorst BV
Horst
Verwerking van mest van derden niet vergund
4Witveld BV
Grubbenvorst

Verwerking van mest van derden niet vergund

5Ecofuels BV/Laarakker Groenteverwerking BV
WellVerwerkt momenteel geen mest van derden
6Op & Overslag Ysselsteyn BV (voormalig Bela Biogas BV)
Ysselsteyn
Momenteel niet operationeel als covergister
7Maatschap Hermans
MaasbreeNiet operationeel
8Kuijpers Onroerend Goed BV
Grubbenvorst
Nog niet operationeel covergister
9OCI Nitrogen BV en Chemelot Site Permit BV
GeleenNog niet operationeel
10RMS Venlo
GrubbenvorstNog niet operationeel. Vergunning nog niet onherroepelijk.

Vraag 3.
Deelt het College de conclusie van de RIEC-rapportage dat er aanzienlijke gezondheidsrisico's zijn doordat er in de keten regelmatig schadelijke afvalstoffen gemengd worden met ter verwerking aangeboden mest?

Antwoord.
We hebben geen aanleiding om de onderzoeken van het RIEC in twijfel te trekken. Maar omdat de bronnen van de RIEC rapportage door ons niet achterhaald kunnen worden, kunnen we niet vaststellen dat de genoemde voorbeelden in Nederland voorkomen. Voor wat betreft de bedrijven die onder ons bevoegd gezag vallen is het van belang te constateren dat bij diverse co-vergisters wel overtredingen zijn
geconstateerd, maar dat zijn geen overtredingen waarbij sprake is van fraude met niet vergunde afvalstoffen, zoals verfafval, slachtafval, e.d. Hierbij zij vermeld dat bij Op & Overslag Ysselsteyn BV (voormalig Bela Biogas BV) nog een strafrechtelijk onderzoek loopt met betrekking tot het illegaal bijmengen van stoffen.

Mede gezien de ervaringen elders in het land, waar de RIEC-rapportage op is gebaseerd, is een intensieve samenwerking opgestart met de betrokken toezichthoudende partners in de mest- en afvalketen om de genoemde knelpunten aan te pakken.

Vraag 4.
De RIEC-rapportage uit 2016 maakt duidelijk dat de fraudeproblematiek in de co-vergisting-keten structureel is, en landelijk. Heeft het College indertijd kennis genomen van de RIEC-rapportage?

Antwoord.
De RIEC-rapportage is een vertrouwelijk rapport dat niet aan ons college is aangeboden. In diverse landelijke bestuurlijke overleggen (IPO) is de problematiek en de aanpak ervan besproken. De samenwerking in de regio inclusief de betrokken landelijke partners (zie antwoord op vraag 3) vloeit daar uit voort.

Vraag 5.
Zo ja, welke stappen heeft het College vervolgens gezet, in haar rol als opdrachtgever voor de (betreffende) Omgevingsdienst(en), en als partner in de handhavingsketen, om toezicht op en handhaving bij bedrijven in de co-vergisting-keten te verbeteren?

Antwoord.
Ons college heeft zich als partner gevoegd bij de regionale samenwerking om fraude tegen te gaan. De bevoegdheid van de Provincie beperkt zich tot de Wabo/Omgevingsvergunning. Het toezicht op de afvalstromen vindt in nauwe samenwerking met Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) plaats, die
bevoegd is voor het toezicht op het transport van afval. Het Provinciaal toezicht richt zich onder andere op de juistheid en volledigheid van de administratie door steekproefsgewijs transportmonsters te analyseren. De Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) heeft de belangrijkste rol met betrekking tot
het gebruik, het verhandelen en de transporten (import/export) van mest. Het provinciaal toezicht kan gebruik maken van deze gegevens, zodat er meer zicht is op de totale meststromen.

Vraag 6.
Volgens het NRC-artikel investeert de provincie 7,2 miljoen euro in vier Limburgse
mestverwerkingsinstallaties. In welk door PS geaccordeerd besluit is dit vastgelegd? Behoren hiertoe ook co-vergistingsinstallaties?

Antwoord.
Dit betreffen financieringen uit het Limburgs Energie Fonds BV (LEF), genomen binnen het mandaat van de beheerder van het LEF, passend bij het investeringsreglement en goedgekeurd door de adviescommissie en indien noodzakelijk door de AvA. Het LEF verstrekt geen subsidies, enkel leningen.
Bij financieringen groter dan € 2.5 mln zijn uw staten hierover conform amendement 17 Kuntzelaers geïnformeerd.

Het LEF heeft inderdaad 4 Limburgse mestverwerkingsinstallaties in portefeuille. Dit betreft geen covergistingsinstallaties.


Vraag 7.
Is het juist, zoals NRC-Handelsblad weergeeft in haar verslag van het interview met gedeputeerde Mackus, dat het College voorstander is van uitbreiding van mestverwerking, en ook van provinciale subsidiëring hiervan?

Antwoord.
Ons college is van mening dat mestverwerking noodzakelijk is, zoals ook uit de conclusie van het RIEC rapport blijkt. Dat is ook de uitdaging die Minister Schouten de sector heeft opgedragen. Subsidiëring hiervan door de provincie ligt niet in de lijn van het provinciaal beleid. In het antwoord op vraag 6 is aangegeven dat initiatiefnemers gebruik kunnen maken van provinciale leningen voor noodzakelijke investeringen. Subsidiering in technologische kennisontwikkeling voor innovaties met als doel hoogwaardige mestverwaarding (terugwinning van mineralen) maakt wel onderdeel uit van ons beleid.

Vraag 8.
Is daarbij volgens het College ook een rol weggelegd voor covergisting? Geven de conclusies van het RIEC-rapport het College aanleiding deze positieve waardering te herzien?

Antwoord.
In de huidige praktijk is co-vergisting een veel toegepast procedé. Zoals in antwoord op vraag 7 aangegeven achten wij mestverwerking onmisbaar. Daarnaast is ons college van mening dat, mede met het oog op kringlooplandbouw en circulaire economie, efficiënte en hoogwaardige herbenutting van hernieuwbare stromen organisch afval voorop staat. Voor mestverwerking betekent dit dat de inzet
gericht is op mineralenterugwinning. Covergisting kan een tussenstap zijn van dergelijke verwerkingsprocedés maar zien we niet als einddoel.

Vraag 9.
Het RIEC-rapport toont aan dat, vanwege de structuur van de aanvoer-, transport- en verwerkingsketen, de sector inherent zeer fraudegevoelig is: bijmengen is te eenvoudig en financieel te aantrekkelijk. Welke concrete aanwijzingen heeft het College dat deze inherente gebreken afdoende te bestrijden zijn?

Antwoord.
Zie het antwoord op vraag 5.

Vraag 10.
Welke sanctie-mogelijkheden heeft het College wanneer mocht blijken dat een co-
vergistingsinstallatie op het grondgebied van Limburg in de fout gaat (fraude, overschrijding van emissie-normen etc.)

Antwoord.
Afhankelijk van de ernst en het soort overtreding kunnen we inzetten op bestuursrechtelijke maatregelen, zoals het opleggen van een dwangsom of last onder bestuursdwang, en/of op strafrechtelijke maatregelen,
zoals proces verbaal of bestuurlijke strafbeschikking. Het sanctiebeleid van de Provincie is vastgelegd in de sanctie- en gedoogstrategie., gelieerd aan de Landelijk Handhavings Strategie.

Vraag 11.
Kan het College uitsluiten dat er volksgezondheidsrisico's gemoeid zijn met de praktijk van covergisting? Welke stappen gaat het College zetten om deze risico's uit te sluiten?

Antwoord.
Door onze vergunningverlening, toezicht en handhaving stringent in te zetten in samenspraak met de andere partners in de mest- en afvalketen vervullen wij onze taak om covergisting te laten plaatsvinden binnen wettelijke regels en normen.

Vraag 12.
Kan het College uitsluiten dat de bijgemengde schadelijke stoffen, zoals bv. verfslib en xtc-resten in het grondwater komen en een bedreiging vormen voor natuur, (landbouw-)grond, grond- en drinkwatervoorziening?

Antwoord.
Wij kennen geen gevallen, zowel in Limburg als in Nederland, waarbij bijgemengde schadelijke stoffen via het grondwater zijn verspreid en een risico hebben gevormd voor de drinkwatervoorziening. Dat neemt niet weg dat we het risico zo veel mogelijk beperken door de maatregelen zoals aangegeven in de antwoorden
op vraag 5 en 11. Overigens schatten wij de kans dat binnen de inrichting van de covergisters dergelijke stoffen in de bodem en het grondwater komen gering, omdat daar de gebruikelijke bodembeschermende voorzieningen in het kader van een vergunning worden geëist.

Vraag 13.
Bent u het eens met de conclusie van het Openbaar Ministerie3 dat de enige oplossing voor het mestoverschot en de mestfraude een aanpak bij de bron is, minder dieren? Zo ja, welke maatregelen koppelt u daaraan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord.
Met deze conclusie zijn wij het niet eens omdat het woord ‘enige’ hierin centraal staat. Ons college is van mening dat diverse maatregelen nodig zijn die passen onder de hoofddoelstelling van maatschappelijke en ecologisch duurzame productie. Hiervoor wordt ingezet op verbetering van de leefkwaliteit in overbelaste
gebieden (denk aan geur en fijn stof), vermijden van gezondheidsrisico’s, kringloopsluiting en ruimte geven aan ontwikkelingen (gestoeld op duurzame concepten) op plaatsen waar dat mogelijk is. Hiervoor investeren we in innovaties en hebben onze verantwoordelijkheid genomen om samen met het Rijk
invulling te geven aan de sanering van de varkenshouderij in geur-overbelaste gebieden. Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 onderdeel 9 “Landbouw, natuur en faunabeheer” van het collegeprogramma 2019 – 2023 is voor ons college het inkrimpen van de veestapel geen doel op zich.



Gedeputeerde Staten van Limburg



voorzitter



secretaris

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen inzake Eurovisie Songfestival 2020 naar Limburg

Lees verder

Vragen Festivals en natuurwaarden

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer