Schrif­te­lijke vragen Plusquin over onuit­voerbaar Amen­dement Ontei­gening in relatie tot stikstof


Indiendatum: 28 feb. 2022

Geacht college,

Op 18 februari jl. hebben provinciale staten, met een krappe meerderheid, op het statenvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering het gewijzigd amendement 131 aangenomen, getiteld Onteigening in relatie tot stikstof. Omdat dit amendement zich uitspreekt over bevoegdheden die niet die van de provincie zijn, voor zover het dit wel doet tegen de wet ingaat, de onderhandelingspositie van de provincie benadeelt en de mogelijkheid om van rijkssubsidies gebruik te maken, karakteriseert de fractie van de Partij voor de Dieren dit amendement als een “Schiet in de eigen voet” amendement.

En heeft, vanwege juridische houdbaarheid, uitvoerbaarheid en schade aan de provinciale belangen de volgende vragen.

  • Tot nu toe heeft, aldus een recente rapportage van de RVO, de op vrijwillige basis gestoelde uitkoopregeling stikstof niets opgeleverd. Als onteigening wordt uitgesloten, bemoeilijkt dit de realisatie van het stikstofbeleid, en daarmee mogelijk ook de realisatie van maatschappelijke gewenste activiteiten zoals woningbouw?
  • Kan het zijn dat door dwingend handelen en onteigening uit te sluiten in de toekomst Rijkssubsidies worden misgelopen, in het kader van de volgens het regeerakkoord beschikbare stikstoffondsen?
  • Als onteigening wordt uitgesloten, en uitkoop van een piekbelaster is in een lokale situatie een noodzakelijke optie om stikstofdeposities voldoende terug te dringen, verslechtert dit amendement de onderhandelingspositie van het bevoegd gezag in (dan) onderhandelingen over vrijwillig stoppen?
  • Kan dit betekenen dat er aan bedrijven een hogere vergoeding moet worden betaald (in feite ongelimiteerd, want het bedrijf kan altijd blijven zitten) dan zonder die uitsluiting?
  • Is het realiseren van de depositiereductie doelstellingen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, daarbij ook rekening houdend daarbij met de aangekondigde aanscherping in het regeerakkoord, een wettelijke verplichting van alle provincies?
  • Zo ja, hoe karakteriseert het college een beleidsvoornemen, zoals in het dictum van amendement 131, dat het realiseren van een wettelijke verplichting bemoeilijkt en de onderhandelingspositie van de provincie Limburg verslechtert?
  • Is het college van mening dat in statenvoorstellen en beleidsnota’s alleen juridisch houdbare, en tot de bevoegdheid van de provincie behorende, beleidsuitspraken dienen te worden opgenomen?
  • Behoort onteigening in relatie tot het stikstof beleid tot de bevoegdheden van de provincie?
  • Zo niet, of slechts gedeeltelijk en indirect, dan kan het dictum van het amendement in ieder geval zo worden geïnterpreteerd, waar dat refereert aan “dwingend handelen” dat intrekking van vergunningen Wet natuurbescherming wordt uitgesloten. Is intrekking van bestaande vergunningen Wet natuurbescherming een bevoegdheid van de provincie?
  • Erkent GS dat o.g.v. artikel 5.4 lid 2 Wet natuurbescherming de intrekking van een bestaande vergunning niet alleen bevoegdheid, maar ook een verplichting kan zijn van het bevoegd gezag? Namelijk als uitvloeisel van het verslechteringsverbod van artikel 6 lid 2 Habitatrichtlijn?
  • Zo ja, hoe kan amendement 131 uitvoerbaar zijn, als het in strijd komt met een wettelijke plicht?
  • Als het, op grond van het antwoord op de voorafgaande vraag 5, inderdaad gaat om strijd met een wettelijke plicht, hoe gaat GS het amendement dan uitvoeren? En kunnen de staten op dit punt een mededeling portefeuillehouder verwachten?

Bij voorbaat dank voor beantwoording binnen de daarvoor geldende termijn,

Pascale Plusquin

Partij voor de Dieren

Indiendatum: 28 feb. 2022
Antwoorddatum: 20 apr. 2022

Vraag 1) Tot nu toe heeft, aldus een recente rapportage van de RVO, de op vrijwillige basis gestoelde uitkoopregeling stikstof niets opgeleverd. Als onteigening wordt uitgesloten, bemoeilijkt dit de realisatie van het stikstofbeleid, en daarmee mogelijk ook de realisatie van maatschappelijke gewenste activiteiten zoals woningbouw?

De eerste tranche van de provinciale uitkoopregeling loopt nog. Het is dus nog niet mogelijk om conclusies te trekken over de effectiviteit hiervan. Deze regeling is gestoeld op vrijwillige basis. Het is te vroeg om de effecten op de doelrealisatie in het stikstofdossier te duiden. Indien met vrijwilligheid het doel niet in zicht komt, zijn meer dwingende maatregelen noodzakelijk. Zo schrijft ook de Minister voor Natuur en Stikstof in haar brief “Hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid” van 1 april 2022.

In bovengenoemde brief deelt de Minister mede dat het kabinet kiest voor een aanpak die waarborgt dat de doelen op natuur, stikstof, water en klimaat onontkoombaar worden gerealiseerd.
Vrijwilligheid is bij die onontkoombare realisatie een belangrijk uitgangspunt. Als vrijwillige maatregelen - waaronder innovatie, extensivering, verplaatsen of bedrijfsbeëindiging – echter onvoldoende resultaat opleveren acht de Minister ingrijpen noodzakelijk. De Minister opteert in dat geval voor meer verplichtende maatregelen zoals onteigening. Door als Provincie onteigening op voorhand uit te sluiten, moeten wij ons erbij neerleggen dat het Rijk wellicht de verantwoordelijkheid en regie van ons overneemt.

Vraag 2) Kan het zijn dat door dwingend handelen en onteigening uit te sluiten in de toekomst Rijkssubsidies worden misgelopen, in het kader van de volgens het Regeerakkoord beschikbare Stikstof fondsen?

Dit is nu niet te zeggen; dit is afhankelijk van de kaders die het Rijk stelt bij toekomstige regelingen.

Vraag 3) Als onteigening wordt uitgesloten, en uitkoop van een piekbelaster is in een lokale situatie een noodzakelijke optie om stikstofdeposities voldoende terug te dringen, verslechtert dit amendement de onderhandelingspositie van het bevoegd gezag in (dan) onderhandelingen over vrijwillig stoppen?

Dit zou kunnen. Op dit moment kunnen wij de mogelijke effecten op de onderhandelingspositie echter niet inschatten.

Vraag 4) Kan dit betekenen dat er aan bedrijven een hogere vergoeding moet worden betaald (in feite ongelimiteerd, want het bedrijf kan altijd blijven zitten) dan zonder die uitsluiting?

Gelet op het voorkomen van het risico op onverenigbare staatssteun zijn overheden gebonden aan het bieden van een marktconforme koopsom. Het bieden van hogere vergoedingen is daarom in beginsel niet aan de orde.
Het betalen van hogere vergoedingen kan ook leiden tot ongewenste precedenten.

Bij minnelijke verwerving ter voorkoming van onteigening c.q. bij onteigening dient de wederpartij een vergoeding te ontvangen die gebaseerd is op een volledige schadeloosstelling (niet alleen de koopsom). Voor de verkopende partij is de positieve bijkomstigheid van onteigenen dat meer schadecomponenten voor vergoeding in aanmerking komen. Deze schadevergoedingen moeten uiteraard wel marktconform zijn.

Vraag 5) Is het realiseren van de depositiereductie doelstellingen uit de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering, daarbij ook rekening houdend daarbij met de aangekondigde aanscherping in het Regeerakkoord, een wettelijke verplichting van alle provincies?

Zie antwoord vraag 6.

Vraag 6) Zo ja, hoe karakteriseert het College een beleidsvoornemen, zoals in het dictum van Amendement 131, dat het realiseren van een wettelijke verplichting bemoeilijkt en de onderhandelingspositie van de provincie Limburg verslechtert?

Het behalen van de omgevingswaarden uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) betreft een resultaatsverplichting voor het Rijk. In het Programma stikstofreductie en natuurverbetering (Psn) wordt vastgelegd wie maatregelen moet treffen voor het behalen van de omgevingswaarden zoals opgenomen in de Wsn. In de huidige wet (en het Psn) zijn de aangescherpte doelen uit het Regeerakkoord nog niet verwerkt.

De provincies stellen onder de Wnb gebiedsplannen op om invulling te geven aan de gebiedsgerichte uitwerking van de landelijke omgevingswaarden en het programma stikstofreductie en natuurverbetering.

In dit gebiedsplan komen de verschillende sporen van de structurele aanpak, dus stikstofreductie, natuurverbetering en de ruimtelijke component, samen. Het gebiedsplan geeft daarmee een integraal beeld van de maatregelen die in een gebied moeten worden genomen.

Vraag 7) Is het college van mening dat in Statenvoorstellen en beleidsnota’s alleen juridisch houdbare, en tot de bevoegdheid van de provincie behorende, beleidsuitspraken dienen te worden opgenomen?

Ja, die mening zijn wij toegedaan.

Vraag 8) Behoort onteigening in relatie tot het stikstof beleid tot de bevoegdheden van de provincie?

Ja, het inzetten van onteigening in relatie tot het stikstofbeleid is, naast een bevoegdheid van het Rijk, ook een bevoegdheid van de Provincie.

Vraag 9) Zo niet, of slechts gedeeltelijk en indirect, dan kan het dictum van het Amendement in ieder geval zo worden geïnterpreteerd, waar dat refereert aan “dwingend handelen” dat intrekking van vergunningen Wet natuurbescherming wordt uitgesloten. Is intrekking van bestaande vergunningen Wet natuurbescherming een bevoegdheid van de provincie?

De Provincie is bevoegd gezag voor de Wet Natuurbescherming. Vanuit die bevoegdheid kan de Provincie een vergunning intrekken.

Vraag 10) Erkent GS dat o.g.v. Artikel 5.4 lid 2 Wet natuurbescherming de intrekking van een bestaande vergunningen niet alleen bevoegdheid, maar ook een verplichting kan zijn van het bevoegd gezag? Namelijk als uitvloeisel van het verslechteringsverbod van Artikel 6 lid 2 Habitatrichtlijn?

Artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn ziet er op toe dat “passende maatregelen” moeten worden genomen als dat nodig is om de doelen van de richtlijn, namelijk biodiversiteitsherstel, te behalen. Artikel 5.4 lid 2 vormt de wettelijk grondslag om voor dit doel eventueel vergunningen in te kunnen trekken. Indien een verleende vergunning zorgt voor verslechtering van de kwaliteit van beschermde natuur, of de vergunning staat het behalen van een goede natuurkwaliteit in de weg, én voldoende andere maatregelen ontbreken om die effecten op te heffen, dan is intrekking van een vergunning een verplichting.

Vraag 11) Zo ja, hoe kan amendement 131 uitvoerbaar zijn, als het in strijd komt met een wettelijke plicht?

Het amendement spreekt van het niet inzetten van dwingende middelen. Gelet op de tekst van de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming kan een dergelijke formulering het correct uitvoeren van de wet in ultieme gevallen in de weg staan. Met name daar waar niet op vrijwillige basis met een initiatiefnemer tot overeenstemming gekomen kan worden. Amendement 131 is echter niet in strijd met de wettelijke plicht. Dit betekent dat, indien de doelen niet bereikt worden en de Provincie onteigening als dwingend instrumentarium zelf uitsluit, het Rijk dit instrumentarium kan inzetten.

Vraag 12) Als het, op grond van het antwoord op de voorafgaande vraag 5, inderdaad gaat om strijd met een wettelijke plicht, hoe gaat GS het amendement dan uitvoeren? En kunnen de Staten op dit punt een Mededeling Portefeuillehouder verwachten?

Zoals aangegeven is het amendement niet in strijd met een wettelijke plicht.

Gedeputeerde staten van Limburg

voorzitter

secretaris

Interessant voor jou

Schriftelijke vragen Plusquin over nakomen Toezegging 8737: helft totale cofinancieringsmiddelen Koers naar de toekomst voor kringlooplandbouw en dierenwelzijn

Lees verder

Schriftelijke vragen Plusquin cs inzake wat kan Limburg doen voor Oekraïne?

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer