Schriftelijke vragen over Mestverwerkingsfabriek terrein Chemelot
Indiendatum: feb. 2019
Geacht College,
Er is door het Rijk subsidie verleend voor de vestiging van een grote mestverwerkingsinstallatie op het Chemelot terrein. Volgens berichtgeving gaat het om een bedrag van € 166 miljoen, over 12 jaar. In een eerdere fase was de subsidie aanvraag afgewezen door de RVO. Inmiddels is de aanvraag toegekend, na een beperkte wijziging van de vergunningsaanvraag.
De fractie van de Partij voor de Dieren ziet dit, anders dan het college1, niet als een investering die uitblinkt in duurzaamheid, en heeft in dit kader de volgende vragen:
1) Hoe is te verklaren dat een beperkte verschuiving in inputs, van mestinput naar input van co-substraten2, een productieverhoging van biogas van 46%3 mogelijk maakt?
2) Bevestigt dit dat mestvergisting veel minder biogas oplevert dan de vergisting van co-substraten?
3) Komt er bij het beoogde gebruik van het biogas, t.w. gebruik voor kunstmestproductie, ook CO2 vrij? Zo ja, zou het duurzaamheidsvoordeel dan bestaan uit “vermeden methaanemissies” van de verwerkte tonnen mest? Zou als deze mest niet wordt geproduceerd, dit voordeel vanzelf ontstaan?
4) Hoe hoog is de SDE-subsidie per vermeden eenheid broeikasgasemissies (CO2-equivalenten)? Gaat deze berekening ook uit van de “vermeden methaanemissies” mest?
5) Wordt de SDE-subsidie achteraf verleend per ton werkelijk aangevoerde mest (of cosubstraten), of vooraf op basis van een inschatting? Blijft de (12-jarige) subsidie gehandhaafd als de mestaanvoer blijkt tegen te vallen? Of kan dat dan (alleen) gecompenseerd worden door ook andere afvalstoffen te verwerken?
Bekend is dat bij co-vergisting er aanzienlijke risico’s zijn, vanwege de niet of onvoldoende bekendheid van de aangevoerde afvalstoffen.
6) Bij covergisting berust het toezicht op de samenstelling van de te vergisten afvalstoffen bij de NVWA: hoeveel capaciteit (fte) heeft de NVWA hiervoor? Hoeveel mestverwerkingsinstallaties worden met deze capaciteit door de NVWA gecontroleerd?
7) Hoeveel vrachtwagens zullen er op jaarbasis gaan rijden voor de aanvoer van de mest? Welk normenkader geldt voor de volksgezondheidsaspecten van het vervoer van mest over de (snel-)weg, en welke instantie bewaakt dit?
Er zijn geen specifieke wettelijke richtlijnen (BREF’s) voor de vergunningverlening aan mestverwerkingsinstallaties. In april 2018 heeft de provincie N-Brabant daarom zelf regels voor de
vergunningverlening opgesteld4. De provincie Noord-Brabant motiveerde dat vanuit het voorzorgbeginsel5, m.n. omdat er nog geen wettelijke grenswaardenzijn voor de uitstoot van stof, bacteriën en virussen bij mestverwerking.
8) Klopt het dat de vergunning is verleend zonder GGD-advies, of toetsing aan een normenkader voor volksgezondheid?
9) Zal de mestfabriek op Chemelot voldoen aan de vergunningseisen voor mestverwerking zoals de provincie Noord-Brabant die heeft opgesteld in april 2018?
10) Zo niet, of onbekend, is het mogelijk dat Limburgse omwonenden aan hogere emissies, en volksgezondheidsrisico’s worden blootgesteld dan bij vergelijkbare installaties in Noord-Brabant?
De provincie Noord-Brabant heeft voor mestverwerkingsinstallaties een beleid van capaciteitsregulering, Dit mede vanwege de milieu- en volksgezondheidsrisico’s, en het geringe draagvlak onder de bevolking.
11) Zal de Chemelot-installatie ook mest verwerken die uit andere provincies wordt aangevoerd, w.o. Noord-Brabant?
12) Bent u op de hoogte van een recente uitspraak van de Raad van State (27 december 2018, http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:4130) die bevestigt dat de provincie Noord-Brabant terecht een nieuwe mestverwerkinginstallatie heeft geblokkeerd omdat er in de provincie al voldoende mestverwerkingscapaciteit is?
13) Zo ja, hoe kan het dan zijn dat er toch nog mest uit Noord-Brabant zal worden aangevoerd? Is daarvoor een andere verklaring dan dat de mest niet legaal geproduceerd is?
14) Hoe wordt er gecontroleerd bij de Chemelot-installatie dat de aangevoerde mest daadwerkelijk legaal geproduceerd is?
15) Heeft Limburg een vorm van regionale capaciteitsregulering mestverwerking? Zo ja, zou GS op dezelfde wijze juridisch bindend kunnen ingrijpen als (zie vraag 11) de buurprovincie? Zo niet, is het mogelijk dat er overcapaciteit ontstaat zonder dat de provincie kan ingrijpen?
16) Is er in het geval van de mestverwerkingsinstallatie op Chemelot door GS getoetst aan het al dan niet ontstaan van regionale overcapaciteit? En hoe is de regio daarbij gedefinieerd?
17) In de Leidraad mestverwerking Midden-Limburg wordt als voorwaarde gesteld dat er bij nieuwe mestverwerkingsinstallaties een dialoog moet zijn met de omgeving. Is er, voorafgaand aan de vergunningaanvraag inderdaad een dialoog met omwonenden geweest? Wat waren daarvan de uitkomsten, en hoe zijn die gepubliceerd?
Graag beantwoording binnen de daarvoor geldende termijn,
Met vriendelijke groet
Pascale Plusquin
Partij voor de Dieren
1 https://www.limburg.nl/actueel...
2 De verschuiving bedraagt 25.000 ton van 900.000 ton mestinput (3%). De input co-substraten stijgt van 60.000 naar 85.000 ton.
3 De eerder vergunde output van 43 miljoen Nm3 stijgt na de input-verschuiving naar 63 miljoen Nm3 biogas.
4 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2018-3051.html.
5
https://www.groeneruimte.nl/nieuws/artikel.html?id=201932&b=gr180502.
Indiendatum:
feb. 2019
Antwoorddatum: 9 apr. 2019
1) Hoe is te verklaren dat een beperkte verschuiving in inputs, van mestinput naar input van co-substraten, een productieverhoging van biogas van 46%3 mogelijk maakt?
Antwoord.
Bij het inzetten van co-substraten laat de biogasopbrengst een grote spreiding zien: van 100 m³/ton tot 735 m³/ton. Verder is bekend dat kleine hoeveelheden hoogwaardige co-substraten, zoals bijvoorbeeld hoogwaardige reststromen uit de voeding- en genotmiddelenindustrie en glycerine, zorgen voor een flinke stijging van de biogasproductie. Afhankelijk van de soort en het percentage hoogwaardige co-substraten in de ingezette co-substratenmix kan de biogasopbrengst dus aanzienlijk worden verhoogd. Daarom worden co-substraten toegevoegd aan mestvergisters. Er zijn overigens meerdere input- en procesparameters van invloed op de goede werking van een vergister en daarmee ook het methaangehalte en de biogasopbrengst. Zo resulteert een hoog droge stof- en organisch stofgehalte meestal een hoog biogaspotentieel.
2) Bevestigt dit dat mestvergisting veel minder biogas oplevert dan de vergisting van co-substraten?
Antwoord.
Zie ook het antwoord op vraag 1. Cosubstraten leveren doorgaans per ton meer biogas op dan mest. Dit omdat cosubstraten, afhankelijk van de afkomst, meer organische stof bevatten (mest bestaat voornamelijk uit water). Voor de volledigheid is wel relevant te vermelden dat de emissiereductie van methaan (CH4) uit mest vele malen hoger is. Methaan is een heel krachtig broeikasgas en houdt wel 23 keer meer warmte vast dan dezelfde hoeveelheid kooldioxide (CO2). Methaan heeft wel een minder lange levensduur in de atmosfeer dan CO2. Omdat CO2 langer in de atmosfeer blijft en de uitstoot hiervan veel groter is dan van CH4, heeft CO2 wel het grootste effect op het klimaat. Door de mest zo vers mogelijk te vergisten wordt deze methaanemissie vermeden.
Conclusie: per ton product kunnen co-substraten meer biogas opleveren, maar de milieuvoordelen voor het vergisten van mest zijn vele malen hoger.
3) Komt er bij het beoogde gebruik van het biogas, t.w. gebruik voor kunstmestproductie, ook CO2 vrij? Zo ja, zou het duurzaamheidsvoordeel dan bestaan uit “vermeden methaanemissies” van de verwerkte tonnen mest? Zou als deze mest niet wordt geproduceerd, dit voordeel vanzelf ontstaan?
Antwoord.
Bij het verbranden van het biogas komt CO2 vrij. Dit CO2 equivalent is echter vele malen minder dan wanneer de methaan uit de mest vrij gekomen zou zijn. De totale CO2 emissie is daardoor vele malenlager. Bovendien wordt de CO2 emissie door de verbranding van aardgas vermeden
Voor een toelichting op de duurzaamheid van biogas uit mest verwijzen wij naar de publicatie
https://www.ce.nl/publicatie/h...
4) Hoe hoog is de SDE-subsidie per vermeden eenheid broeikasgasemissies (CO2-equivalenten)? Gaat deze berekening ook uit van de “vermeden methaanemissies” mest?
Antwoord.
De hoogte van de SDE subsidie wordt berekend door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en gaat enkel uit van de geproduceerde duurzame energie en geeft een vergoeding per geproduceerde kWh energie. De verwerking van de mestproducten en de investering in de installatie zijn niet gesubsidieerd. Vermeden methaanemissies zijn niet meegenomen in de berekening van de SDE-subsidie
5) Wordt de SDE-subsidie achteraf verleend per ton werkelijk aangevoerde mest (of cosubstraten), of vooraf op basis van een inschatting? Blijft de (12-jarige) subsidie gehandhaafd als de mestaanvoer blijkt tegen te vallen? Of kan dat dan (alleen) gecompenseerd worden door ook andere afvalstoffen te verwerken?
Antwoord.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
De SDE-subsidie wordt jaarlijks verrekend op basis van de werkelijk geproduceerde duurzame energie en niet op basis van de verwerkte hoeveelheid mest. Er is dus geen enkele relatie met de hoeveelheid aangevoerde mest c.q. “tegenvallende mestaanvoer”. In de omgevingsvergunning is overigens exact geregeld wat en in welke hoeveelheden dat mag worden aangevoerd en verwerkt; het verwerken van andere afvalstoffen is dus ook niet aan de orde.
6) Bij covergisting berust het toezicht op de samenstelling van de te vergisten afvalstoffen bij de NVWA: hoeveel capaciteit (fte) heeft de NVWA hiervoor? Hoeveel mestverwerkingsinstallaties worden met deze capaciteit door de NVWA gecontroleerd?
Antwoord.
Wij beschikken niet over de controlecapaciteit (in fte’s) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en dus ook niet controlecapaciteit voor de controle van mestverwerkers
7) Hoeveel vrachtwagens zullen er op jaarbasis gaan rijden voor de aanvoer van de mest? Welk normenkader geldt voor de volksgezondheidsaspecten van het vervoer van mest over de (snel-)weg, en welke instantie bewaakt dit?
Antwoord.
De aan- en afvoer van (dierlijke) meststoffen, cosubstraten, afvalstoffen, grondstoffen en hulpstoffen vindt plaats per vrachtwagen (ca. 260 vrachtwagenbewegingen per dag) in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur) gedurende 5 dagen per week en 52 weken per jaar. Deze aantallen verkeersbewegingen zijn opgenomen in het geluidrapport bij de vergunningaanvraag van de oprichtingsvergunning van 7 september 2017. Met betrekking tot de hygiëne bij het vervoer van mest zijn eisen opgenomen in de verordening dierlijke bijproducten (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/mest/regelgeving-over-mest). Op het vervoer van mest wordt toegezien door de NVWA in samenwerking met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
8) Klopt het dat de vergunning is verleend zonder GGD-advies, of toetsing aan een normenkader voor volksgezondheid?
Antwoord.
De oprichtingsvergunning van 7 september 2017 is verleend zonder een GGD advies.
Dit wil niet zeggen dat geen aandacht is besteed aan het aspect volksgezondheid in relatie tot de vergunde mestverwerkingsinstallatie. Op basis van een aantal rapporten:
- Syntheserapport ‘nut en risico’s van covergisting’ (Wageningen UR, februari 2015); - Rapport ‘Effect van processtappen op overleving van micro-organismen bij mestverwerking’ (Wageningen UR, juli 2015);
- Briefrapport ‘Gezondheid en Veiligheid’ (nr. 2014-0162, RIVM 2015);
- ‘Toetsingskader humane gezondheidsaspecten met betrekking tot mestverwerking/-bewerking’ (provincie Noord-Brabant, 26 oktober 2016),
kan worden geconcludeerd dat de risico’s voor de volksgezondheid vanuit de vergunde mestverwerkingsinstallatie gering zijn en dat het opleggen van specifieke voorschriften niet nodig is.
De redenen hiervoor zijn:
- mest en cosubstraten worden aan- en afgevoerd via gesloten transporten;
- het betreft een aaneenschakeling van procesunits die een reducerend effect hebben op microorganismen. De laatste stap in de zuivering van de dunne fractie bestaat uit omgekeerde osmose; met deze techniek worden zouten maar ook micro-organismen tegengehouden en komen dus niet in het gezuiverde water terecht;
- de vaste fractie uit de mest mag alleen in het buitenland worden afgezet als deze gehygiëniseerd is (dat wil zeggen: minstens een uur verhit op 70°C);
- de installaties zijn opgesteld in een gesloten gebouw waarvan de lucht wordt afgezogen en gezuiverd middels nageschakelde technieken.
9) Zal de mestfabriek op Chemelot voldoen aan de vergunningseisen voor mestverwerking zoals de provincie Noord-Brabant die heeft opgesteld in april 2018?
Antwoord.
Wij hebben het ‘Toetsingskader humane gezondheidsaspecten met betrekking tot mestverwerking/bewerking’ van de provincie Noord-Brabant gebruikt als kennisdocument.
Bij vergunningverlening in de provincie Limburg kan geen rekening worden gehouden met door
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant vastgestelde toetsingskaders of beleidsregels, i.c. de Beleidsregel volksgezondheid en mestbewerkingsinstallaties Noord-Brabant van april 2018.
Het door de provincie Noord-Brabant uitgebracht voornoemde ‘Toetsingskader’ moet (ook) volgens Infomil worden gezien als een kennisdocument en geen voor vergunningverlening geschikt toetsingskader (https://www.infomil.nl/onderwerpen/landbouw/mest/handleiding-bewerken/virtuele-map-thema/gezondheid-0/)
10) Zo niet, of onbekend, is het mogelijk dat Limburgse omwonenden aan hogere emissies, en volksgezondheidsrisico’s worden blootgesteld dan bij vergelijkbare installaties in Noord-Brabant?
Antwoord.
In de omgevingsvergunning voor de mestverwerkingsfabriek op Chemelot zijn ten aanzien van (lucht)emissies de best beschikbare technieken (BBT) voorgeschreven.
Het is ons niet bekend of de door de provincie Noord-Brabant vastgestelde kaders op een aantal punten stringenter zijn dan de landelijke, op BBT gebaseerde, normeringen
11) Zal de Chemelot-installatie ook mest verwerken die uit andere provincies wordt aangevoerd, w.o. Noord-Brabant?
Antwoord.
Dat is niet uitgesloten.
12)
Bent u op de hoogte van een recente uitspraak van de Raad van State (27
december 2018,
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2018:4130) die
bevestigt dat de provincie Noord-Brabant terecht een nieuwe
mestverwerkinginstallatie heeft geblokkeerd omdat er in de provincie al
voldoende mestverwerkingscapaciteit is?
Antwoord.
Ja.
Bij besluit van 11 oktober 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant geweigerd om aan het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 36.7 van de Verordening Ruimte NoordBrabant (hierna: de Verordening) ontheffing te verlenen van het verbod op vestiging van, de uitbreiding van en toename van de bestaande bebouwingsoppervlakte voor mestbewerking ten behoeve van mestverwerking op een perceel in de gemeente Aalburg.
GS van Noord-Brabant hebben in het Provinciaal Blad van Noord-Brabant van 27 november 2015 (ISSN 0920-1408, nr. 143/15) bekend gemaakt dat uit monitoring is gebleken dat binnen de provincie NoordBrabant voldoende mestverwerkingscapaciteit is vergund om te kunnen voldoen aan de wettelijke plicht tot verwerking van het mestoverschot in deze provincie. Voorts staat daarin dat, gelet op het bepaalde in de Verordening, vanaf het moment van de bekendmaking planologisch geen medewerking meer kan worden verleend aan (nieuw)vestiging van een mestverwerker.
13) Zo ja, hoe kan het dan zijn dat er toch nog mest uit Noord-Brabant zal worden aangevoerd? Is daarvoor een andere verklaring dan dat de mest niet legaal geproduceerd is?
Antwoord.
Veehouders zijn vrij om hun mest(overschot) te laten verwerken waar ze willen. Er is geen wetgeving die verplicht dat in de provincie Noord-Brabant geproduceerde mest niet verwerkt mag worden in de provincie Limburg. Dit heeft verder geen enkele relatie met niet legale mestproductie.
14) Hoe wordt er gecontroleerd bij de Chemelot-installatie dat de aangevoerde mest daadwerkelijk legaal geproduceerd is?
Antwoord.
Het gebruik, verwerken, vervoer of verhandelen van dierlijke meststof moet voldoen aan de regels uit de nationale Meststoffenwet en de Europese Verordening dierlijke bijproducten (https://www.nvwa.nl/onderwerpe... basis van de Meststoffenwet zijn er bijvoorbeeld administratieve verplichtingen (o.a. registratie van bedrijven), eisen voor het vervoer, zoals wegen, bemonstering en het Vervoerbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM) en eisen voor de verwerking van mest. Verder kent de Verordening dierlijke bijproducten eisen voor wat betreft hygiëne bij het vervoer van mest, traceerbarheid bij het vervoer en de handel in mest en grensoverschrijdende vervoer van mest. Ook schrijft de Verordening dierlijke bijproducten voor dat handelaren en transporteurs van niet-verwerkte en verwerkte mest zich moeten laten registreren. Een erkenning is nodig voor bedrijven die mest composteren, vergisten of op een andere manier verwerken. De eisen uit het mestbeleid wordt gecontroleerd door de NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
15) Heeft Limburg een vorm van regionale capaciteitsregulering mestverwerking? Zo ja, zou GS op dezelfde wijze juridisch bindend kunnen ingrijpen als (zie vraag 11) de buurprovincie? Zo niet, is het mogelijk dat er overcapaciteit ontstaat zonder dat de provincie kan ingrijpen?
Antwoord.
Nee, in Limburg hebben wij geen regionale capaciteitsregulering voor mestverwerking vastgesteld. Wel hebben de gemeenten in Noord-Limburg een bestuursovereenkomst om het mestoverschot afgezet tegen de vergunde en operationele mestbe- en verwerkingsinstallaties, te monitoren.
Het is mogelijk dat er een overaanbod aan mestverwerkingscapaciteit ontstaat zonder dat de provincie kan ingrijpen. In de huidige situatie is de vergunde en operationele mestverwerkingscapaciteit echter nog steeds te laag om de in Limburg vrijkomende hoeveelheden mest te verwerken.
16) Is er in het geval van de mestverwerkingsinstallatie op Chemelot door GS getoetst aan het al dan niet ontstaan van regionale overcapaciteit? En hoe is de regio daarbij gedefinieerd?
Antwoord.
Zie het antwoord op vraag 15.
17) In de Leidraad mestverwerking Midden-Limburg wordt als voorwaarde gesteld dat er bij nieuwe mestverwerkingsinstallaties een dialoog moet zijn met de omgeving. Is er, voorafgaand aan de vergunningaanvraag inderdaad een dialoog met omwonenden geweest? Wat waren daarvan de uitkomsten, en hoe zijn die gepubliceerd?
Antwoord.
In de vooroverlegfase is er een dialoog gevoerd met vertegenwoordigers van de verschillende Wijkraden (o.a. Lindenheuvel), dit in vorm van een terugkerend klankbordoverleg en een door OCI georganiseerde informatieavond.
Deze dialoog is als positief ervaren en mogelijk een van de redenen dat er geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit omgevingsvergunning en dat geen beroep is ingesteld tegen ons definitieve besluit.
Gedeputeerde Staten van Limburg
voorzitter
secretaris
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Schriftelijke vragen verdrinkingen Zuid Willemsvaart en uitvoering motie 2358
Lees verderSchriftelijke vragen over Valwildregeling ree en dramatisch incident
Lees verder